Is de wereld die we ervaren wel de echte wereld?
In zijn nieuwe documentaire A Glitch in the Matrix interviewt Rodney Ascher mensen die geloven dat we allemaal in een computersimulatie leven. De film is alleen nog vertoond op een paar festivals, en ik heb hem nog niet kunnen zien, maar ik ken Aschers eerdere Room 237. Die film ging over fans met merkwaardige ideeën over The Shining. Mijn favoriete theorie was dat Kubrick in de film toegeeft dat hij de maanlanding heeft geregisseerd, een idee dat werd gebaseerd op het merk aardappelzetmeel in een paar shots.
Toen Room 237 uitkwam in 2012 werd hij ontvangen als een droge comedy, een docu over excentriekelingen met net iets teveel tijd omhanden. In 2021 is het moeilijker geworden om nog echt te lachen met dat soort theorieën. Nu zit er een vrouw in het Amerikaanse congres die gelooft dat bosbranden worden veroorzaakt door Joodse ruimtelasers. Afgelopen januari stond een partij die meent dat de ‘echte weercijfers’ voor ons verborgen worden gehouden op 23 zetels in de peilingen. Het zijn geen marginale ideeën meer. Misschien waren ze dat nooit, maar er was tenminste een tijd waarin we dat onszelf konden voorhouden, en dat was in ieder geval minder vermoeiend.
Dat thema, wereld-als-illusie, is een oude bekende in de science-fiction, en met deze nieuwe docu in het verschiet leek het me interessant om te kijken naar een roman die een interessante twist aan dat idee geeft: The Futurological Congress (1972), van de Poolse auteur Stanisław Lem.
Het plot begint in de jaren ’70 in Costa Rica, waar een luxe hotel wordt voorbereid op de aanvang van het eerste futurologische congres. Hoofdpersoon Ijon Tichy rust uit op zijn kamer als hij ineens wordt overvallen door een immens gevoel van menslievendheid. De normaal vrij cynische futuroloog valt huilend op zijn knieën en wil alleen nog maar zijn geld weggeven aan de armen en gestraft worden voor zijn zonden. Hij krijgt pas de controle terug als zoveel drinkt dat het hem depressief maakt, wat zijn nieuwe idealisme bedwingt.
Net op het moment waarop Tichy deduceert dat zijn interne transformatie wordt veroorzaakt door iets wat in het kraanwater moet zitten, wordt het hotel bestormd door een rebellenleger. Het leger vecht terug met LTN-bommen – Love Thy Neighbour – die volzitten dezelfde chemicaliën die Tichy even eerder binnenkreeg. Maar door een fout mist het bombardement zijn doel en krijgt de politie de volle laag in plaats van de rebellen. Agenten geven knuppels weg aan de rebellen en smeken om te worden afgestraft voor hun zonden. De politietop, die ook een volle dosis krijgt, pleegt massaal zelfmoord uit schaamte over al het geweld dat ze hebben veroorzaakt. (We zijn, op dit punt, op pagina 38.)
De futurologen verschansen zich in het riool, waar ze later die nacht door de rebellen worden gevonden. Tichy wordt neergeschoten en zijn lichaam ingevroren. Hij wordt ontdooit in 2039 in een donorlichaam – een arts legt uit dat een volledige breintransplantatie zijn enige optie was.
De chemicaliën uit de LTN-bommen zijn zover doorontwikkeld dat ze iedere menselijke emotie kunnen opwekken. Wie naar een concert gaat slikt een pil voor artistieke extase, en daarna een pil om intelligente dingen te kunnen zeggen. In speciale winkels kun je religieuze ervaringen kopen:
Aisles and aisles of absolventina, theopathine, genuflix, orisol. […] All the faiths are represented too – there’s christendine and antichristendine, ormuzal, arymanol, anabaptiban, methadone, brahmax, supralapsarian suppositories, and zoroaspics, quaker oats, yogart, mishnameal and apocryphal dip. […] At first I was skeptical, but accepted this innovation when after taking four algebrine capsules I suddenly found myself perfectly at home in higher mathematics, and without the least exertion on my part. All knowledge is acquired now by way of the stomach.
En, later:
With metamorphine, for example, you can have an affair with a goat, thinking it’s the Venus de Milo herself.
Ik citeer hier uit de vertaling van Michael Kandel, die het op de een of andere manier is gelukt om Lem’s neologismen en woordgrappen allemaal naar het Engels om te zetten.
Tichy is sceptisch over deze wereld van artificiële gevoelens, maar de dokters vertellen hem dat dat te verwachten is. Hij is een man uit een andere tijd, een ‘grandfather stiff’. Natuurlijk is hij te ouderwets om dit te snappen. Een oermens zou ook bang zijn voor een trein. Tichy doet zijn best om te wennen aan dit nieuwe bestaan als hij wordt benaderd door een van zijn oude collega-futurologen, die hem vertelt dat deze utopische wereld zelf een illusie is. Hij geeft Tichy een snufje up’n’at’m, waardoor de arme futuroloog ziet dat het dure restaurant waar ze zitten in werkelijkheid een kale tafel in een betonnen bunker is. De wereld is zo overbevolkt geraakt, legt de collega uit, dat de mensheid alleen kan overleven in Spartaanse complexen diep onder de grond. Maar door stofjes in het drinkwater voelt dit ondergrondse universum als een utopie. Mensen denken dat ze zelf hun illusies in de hand hebben, maar de echte illusie is groter dan ze kunnen vermoeden.
En dan leert Tichy over een nieuwe doorbraak:
‘What are they?’
‘The dehallucinides? A new series. They create the illusion that there is no illusion. At the present they’re only given to the mentally ill, but the number of people who suspect the authenticity of their surroundings is growing in leaps and bounds.’
Tegen het einde van het boek komt Tichy erachter dat zelfs de bunkers een illusie zijn. De echte echte wereld is een postapocalyptische nachtmerrie, waar mensen half bevroren over de straten schuifelen, overtuigd dat ze in een gloednieuwe Cadillac rijden. De kleine groep mensen die denkt dat ze in de bunkers de bevolking onder controle houden, wordt op hun beurt, beheerst door een stuk of vijf mensen. En voor hetzelfde geld zien ook zij alsnog de werkelijkheid niet.
Tijdens het lezen kwam er een gedachte in me op: dit soort verhalen gaan altijd over een extreem doorontwikkelde versie van een net nieuwe technologie. Toen de eerste Matrix-film uitkwam kon VR weinig meer dan een lege straat met drie bomen renderen. Philip K. Dick, de Amerikaanse auteur die een groot deel van zijn leven besteedde aan de vraag of hij geen robot was, had zelf nooit een complexere robot gezien dan een arm die dozen op kon pakken. En Lem schreef in de tijd dat de basis voor moderne neurologie net was gelegd, en steeds duidelijker werd dat onze percepties en gevoelens alleen maar stofjes in ons brein zijn.
Vijftig jaar later weten we dat psychofarmaceutica tot weinig meer heeft geleid dan een paar antidepressiva die niet eens voor iedereen werken. Chemicaliën die onze gedachten kunnen beïnvloeden zijn simpelweg niet eng genoeg meer. Er zijn nog genoeg theorieën over dat er gif in dingen als vaccins zit, maar die angsten gaan meestal over fysieke bijwerkingen, niet over iemand die op afstand je brein bestuurt. Het is veelzeggend, denk ik, dat de grote theorie over het covid-19 vaccin is dat er een chip in zit. Aan vaccins zijn we teveel gewend, maar chips zijn nog nieuw genoeg om angstaanjagend te zijn. De ironie is dat we technologisch nog jaren verwijderd zijn van chips die zo subtiel controle op iemand kunnen uitoefenen. Een dergelijke chip zou ook direct in iemands brein moeten worden gestopt – hoe een chip die met een injectie in je schouder komt invloed op je zenuwstelsel moet uitoefenen is nooit heel duidelijk in die theorie. Het gaat om het idee dat ergens iemand, waarschijnlijk Bill Gates, toegang heeft tot een versie van chips die zo ver is doorontwikkeld dat het kan. En daar kunnen we alleen bang voor zijn als we de techniek niet zo goed begrijpen.
Als dystopische toekomstvisie is de roman dan ook niet heel effectief. (Het boek is ook waanzinnig seksistisch – alle vrouwelijke personages zijn secretaressen die met hun baas slapen. Voor een jaren ’70-roman niet uitzonderlijk, misschien, maar het is altijd teleurstellend om te zien bij een auteur die normaliter zo’n originele denker is). Maar ik denk dat het juist die gedateerdheid is die The Futurological Congress zo interessant maakt, vooral in de context van de moderne simulation theory. Zoals ik al zei is het vooral de technologie die verandert in deze verhalen. De psychologie, daarentegen, blijft grotendeels hetzelfde. En nu we op een punt zijn beland dat Lems chemicaliën niet echt eng meer zijn, kunnen we zijn roman van een afstandje bekijken.
Wat opvalt is dat de wereld-als-illusie in The Futurological Congress niet per definitie slecht is. In films als The Matrix of They Live zit er altijd een kwaadaardige intelligentie achter de simulatie. Bij Lem, daarentegen, is het serieus de vraag of mensen beter af zouden zijn in ‘de echte wereld’. De mensen die de chemicaliën in het drinkwater stoppen zijn sinister, maar niet per se slecht. Simulation theory, zoals het genoemd wordt, zegt op zich weinig over wat je moet doen als je in een simulatie zou leven. Je kunt ervoor kiezen om rustig je leven te leiden. Het wordt pas een theorie over onderdrukking, en daarmee over de mogelijkheid tot opstand, als je ervan uitgaat dat de simulatie bestaat om mensen te onderdrukken. Maar voor Tichy is dat nog maar de vraag.
In plaats van rond te rennen en te proberen iedereen wakker te schudden, voert Tichy in de laatste hoofdstukken dan ook een lange discussie over de vraag of het moreel verantwoord is om mensen voor te liegen als de werkelijkheid zo onherstelbaar deprimerend is. Het is een interessant pragmatische kijk. Sinds Plato hebben filosofen er altijd op gehamerd dat kennis van De Werkelijkheid het allerbelangrijkste was. Lem is niet zo dogmatisch. Hij was dan ook een romanschrijver; als hij geen enkel gevoel had gehad voor de waarde van illusies zou hij zonder werk zitten.
Voor de meeste mensen is simulation theory vooral interessant als gedachte-experiment, dat makkelijk los te laten is door verder te gaan met je dagelijkse leven. Maar de vraag wat je moet doen als je merkt dat er op grote schaal tegen je gelogen wordt, is minder makkelijk. Lem, als Pool, moet hebben geweten hoe de Sovjets dissidenten letterlijk uit foto’s poetsten en het illegaal maakten om het over ze te hebben. In de VS had je intussen MK-ULTRA, Iran-Contra, of het ‘experiment’ van de Universiteit van Tuskegee waarbij honderden zwarte mannen syfilis kregen zonder hun weet of toestemming – min of meer alleen maar om te kijken wat er zou gebeuren. (De korte popcultuurgeschiedenis van paranoia die ik hier geef gaat vooral over witte paranoia; het wantrouwen van zwarte Amerikanen tegenover hun overheid is een heel ander verhaal). En dit zijn de dingen die bewust geheim zijn gehouden. Als de toeslagenaffaire iets laat zien is het wel dat er in overheden evenveel informatie simpelweg verdwijnt door incompetentie of gemakzucht.
Hoe kun je sceptisch zijn tegenover autoriteit zonder paranoïde te worden? Ik denk dat het einde van The Futurological Congress daar impliciet een interessant punt over maakt. In films als The Matrix blijkt altijd dat ‘de echte wereld’ om de hoofdpersoon draait. Neo begint als sullige programmeur; op het einde is hij cybergoth Superman. Narratief gezien leidt een openbaring over de werkelijkheid in dit soort verhalen altijd tot een sociale promotie. Geen wonder dat dergelijke verhalen voer zijn voor mensen met gevaarlijke ego’s. Hun grootste wens is sowieso dat andere mensen niet echt zijn, en zij als enige de wereld zien zoals hij is.
Vergelijk dat met Tichy, die door zijn inzicht over de wereld juist minder macht krijgt. Hij kan niet echt iets doen tegen de massa-illusie. Hij weet niet eens zeker of het verbreken van de illusie de juiste oplossing zou zijn. In plaats van dat de wereld opeens om hem draait, voelt hij zich er juist verder van verwijderd. Er zit geen machtsfantasie in Lems roman. En daardoor roept dat verhaal impliciet de veel interessantere vraag op: wat doe je als je weet dat de wereld niet echt is, maar je nauwelijks bij machte bent om daar iets aan te veranderen? En als je wel iets kunt doen: wil je het werk erin steken als het je niet in staat stelt om de grote held van de revolutie te zijn?
The Futurological Congress geeft geen expliciet antwoord op die vraag. Op het einde valt Tichy door een raam en wordt hij wakker in het riool onder het hotel waar het verhaal begon. Het was inderdaad allemaal een illusie, alleen niet op de manier die hij dacht.
Het is een onbevredigend einde. Op het laatste moment deinst Lem terug voor de volledige implicaties van zijn eigen idee. Maar het is misschien het beste einde voor een roman die tijdens de lockdown wordt gelezen. Zolang we ons allemaal een beetje gedissocieerd voelen, heeft het wel wat om een verhaal tegen te komen dat niet eindigt met een held die zwaar bewapend een gebouw bestormt. Dat soort dingen hebben we de laatste tijd al iets te veel gezien.