De vrijheid van het niet weten – op atelierbezoek bij Marc Warning
Alex de Vries ging op atelierbezoek bij Marc Warning. Na een loopbaan waarin hij toneelbeelden maakte voor onder meer Onafhankelijk Toneel, Nationale Opera en Toneelgroep Amsterdam wijdt Marc zich sinds 2021 aan zijn carrière als beeldend kunstenaar. ‘Ik heb een manier van doen en werken ontwikkeld waarbij ik niet denk: ‘Ik heb ’t gevonden, maar wat heb ik gevonden?’ Ik probeer te definiëren wat ik nog niet weet of ken. Als je iets nog niet weet, is alles nog mogelijk; de vrijheid van het ‘niet weten’.’
Marc Warning (Nieuw-Zeeland, 1955) ontmoette ik voor het eerst in 1981. Hij maakte toen deel uit van het theatercollectief Onafhankelijk Toneel in Rotterdam dat op het punt stond zich op te splitsen in Studio’s Onafhankelijk Toneel onder leiding van Mirjam Koen en Gerrit Timmers, en Maatschappij Discordia – met als drijvende kracht Jan Joris Lamers – die zich in Amsterdam vestigde. Sinds 2021 wijdt Marc Warning zich aan zijn werk als beeldend kunstenaar. In Kunstlievend Genootschap Pictura in Groningen liet hij begin 2025 de eerste resultaten van zijn recente praktijk zien.

Typerend voor de werkwijze van Onafhankelijk Toneel (1972-2012) was dat alle onderdelen van een theaterproductie door alle leden van het collectief op zich konden worden genomen: regie, spel, choreografie, muziek, decor, licht, kostuums, techniek, productie, publiciteit enzovoort werden in een gezamenlijk werkproces ontwikkeld. Marc Warning die ideeën aandroeg voor het toneelbeeld en decors ontwierp en uitvoerde, was in die tijd daardoor ook regelmatig te zien als acteur. Naast toneel werden er dansvoorstellingen en operaprojecten gerealiseerd en hij ontwikkelde zich tot een uitgesproken kunstenaar die veertig jaar lang met wel tweehonderd ontwerpen en decors van grote invloed was op zowel experimenteel avant-garde theater van gezelschappen als Orkater, Carver en Carrousel als op grote publieksvoorstellingen van toneelgezelschappen als het RO-theater, Toneelgroep Amsterdam, het Nationale Theater en de Nationale Opera.
Opvallend aan het theaterbeeld van Onafhankelijk Toneel was het veelal lichtvoetige, speelse en vanzelfsprekende gehalte ervan waardoor je niet tegen een bordkartonnen decor aankeek, maar een beeldende uitwerking zag van de inhoudelijke essentie die het theaterstuk op het publiek over wilde brengen. Het decor bestond niet uit zetstukken, maar uit objecten die net zo’n grote rol speelden als de levende acteurs met hun aanwezigheid op het toneel. De acteurs speelden in feite geen personages maar waren in hun rol veelal zichzelf en dat gold ook voor de aankleding die ze zich ter plekke eigen maakten en in gebruik namen. Natuurlijk was het bedacht, maar wat was bedacht deed zich natuurlijk voor. Marc Warning was er een meester in het toneelbeeld als een vrije compositie op te vatten die steeds opnieuw andere accenten van het spel onderstreepte of onder de aandacht bracht. Hoe levensecht theater of dans door de aanwezigheid van acteurs of dansers ook is, Marc Warning kon het toneelbeeld als een transparante abstractie van hun spel vormgeven, tegelijkertijd functioneel en magisch, doelmatig en poëtisch, zoals hij bijvoorbeeld liet zien in de scenografie van Ritratto van de Nationale Opera met vrij in de ruimte hangende en schaduw werpende doorzichtige sculpturale objecten.

Over zijn uitgangspunten als scenograaf en decorontwerper zegt Marc Warning: ‘Eenvoud is niet goed als het een effect is. Er moet een bepaalde tegenstrijdigheid in zitten. Wat ik bedenk heeft wel een verhaal. Het is een vertelling. Ik ontwerp het door een monoloog tegen mezelf te houden, over wat ik in mijn hoofd heb. Ik ben altijd verrast door wat ik bedenk: wat ik me voorstel is iets anders dan wat ik maak. Ik werk liever niet met een plattegrond of een maquette, hoewel dat bij sommige producties onvermijdelijk is. Ik ontwerp het beeld in mijn hoofd, als ik op de fiets zit bijvoorbeeld. Een plattegrond maak je om de zichtlijnen van het publiek te bepalen, maar het is voor mij belangrijk dat de achterkant van het decor minstens zoveel aandacht krijgt als de voorkant waar het publiek naar kijkt.’
Als Marc Warning dat vertelt herinner ik hem eraan dat Onafhankelijk Toneel in de beginjaren een serie voorstellingen maakte onder de noemer De Favorieten. Een van de klassieke stukken uit die serie was Hedda Gabler van Ibsen, uitgebracht in 1977. Het stuk werd gespeeld alsof je het vanuit de coulissen zag worden opgevoerd, waardoor alle opkomsten en afgangen van de spelers en de inzet van de props en het decor zonder omhaal zichtbaar werden gemaakt. Je zag ook wat er buiten het spel omging.
Marc was bij die productie nog niet betrokken. Hij maakte voor het eerst een decor toen hij in 1979 afstudeerde aan de lerarenopleiding handvaardigheid D’Witte Lelie in Amsterdam.
‘Ik ging, samen met mijn vriend Eric den Hartog, naar de Toneelschool en we vroegen of we voor een voorstelling van studenten misschien een decor konden ontwerpen. Jan Joris Lamers gaf er les en nodigde ons uit deel te nemen aan een werkproces waarbij gezamenlijk iets werd gemaakt. Het ging om een stuk van Shakespeare en het werd op de toneelschool gespeeld tegen een wand van vier bij zestien meter. Daarop maakten we een collage die we iedere avond tijdens het spel er weer afscheurden. De volgende ochtend maakten we met het afgescheurde materiaal weer een nieuwe collage. Dat hebben we twee weken lang gedaan. Om me verder in de theatervormgeving te ontwikkelen ging ik naar de Rietveld Academie, maar daar moest ik min of meer van voren af aan beginnen. Ik ben daar na een roerige periode van drie maanden weggegaan. Jan Joris Lamers vroeg ons om mee te werken aan de voorstelling Stijl van Onafhankelijk Toneel die helemaal was opgebouwd uit allerlei citaten uit de wereldliteratuur. Zo ben ik in 1980 bij Onafhankelijk Toneel terechtgekomen.’
Het gevoel voor vorm en taal kreeg Marc Warning van huis uit mee. Hij groeide vanaf zijn tweede op in Amsterdam, nadat zijn ouders, die geëmigreerd waren naar Nieuw-Zeeland, gedesillusioneerd naar Nederland terugkeerden. Ze vonden Nieuw-Zeeland een cultuurloos land. De vader van Marc kon zijn baan als corrector en lay-out medewerker bij de Volkskrant terugkrijgen en ze gingen in Amsterdam Nieuw-West wonen. In de Bijenkorf zag Marcs vader een tentoonstelling van de constructivistische kunstenaar Friedrich Vordemberge-Gildewart (1899-1962) die kunstschilder was, maar een achtergrond als architect had. Hij was daar zeer van onder de indruk.
‘Daarmee is mijn belangstelling voor de kunst begonnen en via mijn vader leerde ik de free jazz kennen met musici als Misha Mengelberg en Han Bennink die optraden in de – inmiddels weer afgebroken – nieuwe vleugel van het Stedelijk Museum. Ik ging ook, net als hij, veel naar boekhandels om te bladeren in kunstboeken. Nadat we verhuisd waren naar Amsterdam-Noord kwam ik nog een half jaar op een Jenaplanschool en dat was een openbaring. Daar was aandacht voor de individuele leerling en ik ging er toneelstukken maken en spelen. Ik kreeg het gevoel dat ik leraar wilde worden vanwege het belang van dat onderwijs, maar op de middelbare school was het weer traditioneel autoritair. Ik ging wel naar D’Witte Lelie vanwege dat ideaal van het belang van goed onderwijs, maar toen ik stageliep op mijn oude middelbare school en zag dat er helemaal niets was veranderd, heb ik een andere richting gekozen. Ik heb een manier van doen en werken ontwikkeld waarbij ik niet denk: ‘Ik heb ’t gevonden, maar wat heb ik gevonden?’ Ik probeer te definiëren wat ik nog niet weet of ken. Als je iets nog niet weet, is alles nog mogelijk; de vrijheid van het ‘niet weten’.’


Begin jaren tachtig werkte Marc Warning veel in kraakpanden waar gezelschappen ter plekke werden opgericht die de vrijheid namen ruimtes in beheer te nemen en zelf te organiseren wat ze wilden maken. Dit zogenaamde margetheater kon terecht in het toenmalige Shaffy Theater in het gebouw Felix Merites aan de Keizersgracht.
‘Als ik wist dat Onafhankelijk Toneel daar speelde, ging ik er ‘s ochtend om tien uur al heen. Dan stond Gerrit Timmers daar de voorstelling op te bouwen en dan hielp ik mee. Het ging erom dat het altijd nog moest worden gemaakt en dat er steeds iets kon veranderen. Tegelijkertijd is decorontwerp ook een vak. Ik heb ook voor de Nederlandse Opera gewerkt en in die discipline ga je soms uit van wellustige ideeën, waarbij de vraag is hoe ver je kunt gaan. Daar bouwen ze gewoon een schaalmodel van tien meter waarvoor geschilderd, gelast en gesmeed moet worden. Dat is een ambachtelijke manier van werken, terwijl ik eerder een denkproces in het toneelbeeld waarneembaar wil maken. In 2002 maakte Gerardjan Rijnders met Toneelgroep Amsterdam de voorstelling Snaren over de snaartheorie in de natuurkunde. Daar wist ik niets van af. Ik had zo’n twintig tot vijfentwintig ideeën in mijn hoofd en om te testen welk idee relevant was vroeg ik aan Gerardjan of ik kon bepalen wanneer ik welk idee in de tekst kon integreren. Dat gebeurde. Snaren gaf mij een nieuwe ingang. Namelijk dat een toneelbeeld ook een verzameling kon zijn van ideeën, statements en metaforen. De voorstelling begon met een leeg toneel, een zwart gat. Het was doodstil in de schouwburg. Er was nog niets gebeurd. Dat hield net iets te lang aan. Toen zakte er een houten bordje in de toneelopening. Daarop stond: NIETS. Na een tijd viel de N van het woord af. In een notendop was dat de handleiding om de voorstelling te bekijken.’
Na een leven lang in Amsterdam, waar hij naast zijn werk als scenograaf en grafisch ontwerper lesgaf en geeft in zijn vakgebieden aan de Gerrit Rietveld Academie en de Amsterdamse Hogeschool voor de kunsten, verhuisde Marc Warning naar Groningen. Samen met Matin van Veldhuizen, met wie hij intensief samenwerkte bij theatergroep Carrousel, betrok hij in 2021 een woning die de Groningse architect Kris Bulder (1921-2004) voor zichzelf en zijn gezin ontwierp en waarin ook zijn bureau was gevestigd. Het huis is gebouwd in 1960 en wordt gezien als een voorbeeld van humaan functionalisme.
‘Matin en ik woonden ons hele leven in Amsterdam en waren op zoek naar nieuw elan, een uitdaging. Toen we naar dit huis gingen kijken, was er nog geen sprake van dat we Amsterdam wilden verlaten. Nadat we het hadden gezien, zeiden we op de terugweg naar huis niets tegen elkaar. We dachten na. We beseften dat dit het huis was dat we hadden gezocht. Ik herinnerde me een tekening die ik in 2009 had gemaakt van een huis dat in de kern overeenkwam met het huis in Groningen. Dit is een huis gemaakt om in te leven. Je voelt dat de route in het huis alle ruimtes met elkaar verbindt en je kunt er over een lengte van twintig meter helemaal doorheen kijken. Er is een centrale eetkamer waar alle andere ruimtes op uitkomen. De ruimtes achterin het huis zijn kleiner dan aan de voorkant, wat een Japans principe is. Voor mij is het belangrijk dat het huis geschiedenis heeft en dat geldt ook voor het werk dat ik maak. Van Jan Joris Lamers heb ik geleerd dat je iets kunt laten ontstaan uit dingen vanuit het eerdere gebruik ervan. Dat gebruik heeft een waarde die er al is.’

Marc Warning maakt zijn vrije beelden sinds 2021 in de voormalige werkruimte van Kris Bulder en maakt nog deels gebruik van het meubilair van de architect. Zijn sculpturale wandobjecten ontstaan als een tekening die hij op gevoel maakt. Hij tast het papier af met een potlood en met zijn ogen dicht in handmatige gebaren, een vorm van dessin automatique. De tekeningen zijn het uitgangspunt voor objecten van dun ijzerdraad die hij met de hand vormt als een ruimtelijke voorstelling van dat schrift. Het dunne ijzerdraad kronkelt in allerlei richtingen rondom een horizontale as van een dun staafje dat zich als een dunne horizonlijn uitstrekt. De sculpturen hebben daardoor een landschappelijk karakter, maar ze doen zich vooral heel lichamelijk voor. Je ziet een zenuwstelsel of aderen die meanderend door een netwerk een weg naar het hart zoeken. Als we zijn werk in Genootschap Pictura bekijken, komen zijn draadsculpturen over als een driedimensionale vorm van een ongekend brailleschrift. Ik voel ze doordringen tot in mijn haarvaten.

‘Sinds ik in Groningen woon, werk ik niet meer in opdracht, maar ben ik vrij werk gaan maken. Daarbij gaat het erom dat ik de beperkingen die ik mezelf opleg loslaat door voortdurend een andere oplossing te zoeken. Nu zijn het nog werken aan de wand, maar ik probeer ze vrijstaand te maken. Het beeld moet op zichzelf staan, al is het ergens aan ontleend. Het is in beweging. De objecten met gele en bruine houtblokjes die ik heb gemaakt zijn ontstaan vanuit het huis waar ik nu woon. Ik heb de blokjes hout hier gevonden en er een verstandhouding mee gezocht. Het is een waardevol gevoel dat ik niet stilsta, maar iets ontwikkel met wat ik ter plekke aantref. Ik zoek een ander perspectief binnen het bestaande. Ik maak wel iets dat er eerst niet was. Dat is een verschil met decorontwerp, wat een afgerond proces betreft dat kan worden gearchiveerd. Ik verbind me nu steeds met het volgende wat ik nog ga maken. Ik maak mijn eigen denkproces waarneembaar. Een decor begint met een leeg toneel en eindigt met een ingevuld toneel. Mijn vrije werk ontstaat uit een gedachtestroom die voortbeweegt. In mijn hoofd weet ik welke stappen ik ga maken.’