De vergadering
Aan een plastic kantinetafel, in een hoge kelder met kantinevloer, zitten drie rokers niet te pauzeren maar te werken. Beeldend kunstenaar Gijs Milius werd door de Brusselse galerie Etablissement d’en Face gevraagd om de eerste van een reeks interventies te verzorgen, Black Friday. In plaats van een vrijdag koos Milius voor sluitingstijden; Op Black Monday & Black Tuesday verzamelde hij via Brussels’ publieke tewerkstellingsdienst Actiris zes rokers die hij tijdens reguliere kantooruren in afwisselende samenstelling met elkaar aan tafel zette.
De trap afdalen is je in een kijkdoos wurmen. Onhandig bonjour ik vanaf boven naar de rokers, die zich op hun beurt weinig lijken aan te trekken van mijn binnenkomst. Een man met een hoofd als graniet dropt wat as ‘zijn’ bak in, de andere twee zijn in vlot Frans met elkaar in gesprek – het meisje van een jaar of dertig heeft haar benen over elkaar geslagen en luistert aandachtig naar haar buurman die zijn schoudertas heeft omgelaten.
Direct word ik gekaapt door twee volledig tegengestelde sentimenten; enerzijds geven de jassen over de rugleuning het bekoorlijke gevoel naar ‘echt authentieke mensen te kijken’ (Precies zo zaten ze vanochtend in de metro! Kijk ze nou! Wat hebben ze het leuk met elkaar!), aan de andere kant bewonder ik juist de manier waarop zij hun ‘rol van roker’ vertolken. En dan het ongemakkelijke besef dat beide gedachten, zelfs los van elkaar, te bizar voor woorden zijn; wat maakt deze mensen ‘echter’ dan bijvoorbeeld de galeriehouder achter zijn computer, hoe acteer je ‘roken’? Terwijl het me maar niet lukt de verticale afstand tussen mij en de rokers te verkleinen staat een andere bezoeker op de begane grond al een aantal minuten rustig het gezelschap te observeren. Zijn armen over elkaar geslagen, met een gezicht dat je opzet in tijden van ontroering. Ik schaam me voor ons allebei; waarom, en waarnaar, staan we hier in godsnaam zo gefascineerd te kijken?
Ah, het zijn de asbakken, we kijken naar de asbakken, de rokers zijn hier om de asbakken te presenteren. En ook de rokers kunnen zichzelf voorhouden: die mensen bestuderen de asbakken, wij zijn slechts hier om de asbakken in functie te zetten, wij zijn de context. En het is waar; zonder de uitgezogen peuken, zonder de aftikkende vingers zijn de paarse ‘beelden’ van Milius zo goed als ondefinieerbaar. Door zulke expliciete objecten te nemen als beginpunt, of zelfs als enig echt aanknopingspunt van de ‘performance’, worden roker en kijker samen een open ruimte in geknikkerd. Een geënsceneerde realiteit waarin, op de asbakken na, schijnbaar niks meer een betekenis heeft en je dus automatisch krampachtig naar betekenissen begint te zoeken. Want ondanks de illusoire hoofdzakelijkheid van de bakken realiseren alle betrokken partijen zich zonder twijfel dat er maar één echt object van interesse is; de in scene gezette, betaalde, gekaderde maar verder volledig willekeurige kennismaking tussen drie mensen.
Door een ongemakkelijke houding aan te nemen, probeer ik de rokers te laten zien dat ik me schaam voor mijn voyeurisme. Alsof het erkennen van ongepastheid deze ook neutraliseert. In tegenstelling tot ‘de gemakkelijke kijker’ distantieer ik me van mijn eigen blik, om me zo aan de verantwoordelijkheid van het kijkspel te onttrekken. Precies deze façade, dit schuilen, maakt het werk interessant; een wederzijdse poging om echt kijken, echt bekeken worden, te ontwijken. Gemedieerd door sigarettenrook. Terwijl ik achter mijn eigen mentale staart aanhol zitten de rokers een buitengewoon plezierige werkdag uit. Nog een trekje, een slok cola.
Met een sigaret ben je per definitie niet-naakt. Er zit iets in de handeling van het roken dat onaantastbaar maakt. Meer nog dan andere bezigheden geeft roken een reden er-te-(mogen)-zijn. Subtieler dan eten, aandachtiger dan drinken en in tegenstelling tot het lezen van een boek slingert de bezigheid van roken precies op de grens tussen binnen en buiten, afstand en toenadering. De sigaret als gereedschap of harnas, de gevulde pakjes rookwaar als garantie deze nog even niet uit te hoeven trekken.