De suggestie van iets menselijks
In gesprek met Gabey Tjon a Tham
Door middel van technologie transformeert Gabey Tjon a Tham (1988) ruimtes naar zintuiglijke omgevingen waarin je als bezoeker volledig wordt ondergedompeld. Met kinetische machines, licht en geluid maakt ze composities gebaseerd op gedragingen en patronen uit de natuur. Haar installaties bewegen zich tussen het natuurlijke en het mechanische, conflict en harmonie.
“Het klinkt misschien gek, maar technologie zelf heeft me nooit direct gefascineerd. Toen ik tijdens de introductieweek van de KABK een retrospectief van Rebecca Horn in Martin Gropius Bau zag, maakte die grote indruk. Er is iets in haar werk wat me ongemakkelijk liet voelen en tegelijkertijd wilde ik ernaar blijven kijken. Dat speelde ook in werken die me daarna intrigeerden. Het komt je bekend voor, het geeft de suggestie van iets menselijks, maar het is toch mechanisch.”
Yasmijn Jarram: Is dit idee van mechanische menselijkheid dat wat jou interesseert?
Gabey Tjon A Tham: ‘’Ja, dit vind ik bijvoorbeeld terug in geluid. Tijdens mijn studie begon ik belangstelling te krijgen voor geluid, in eerste instantie voor het feit dat opgenomen buitengeluiden bij het terugluisteren andere associaties kunnen oproepen en het opname apparaat (recorder) beschouwde ik als een verlengstuk van mijn oren. Het sprak me ook aan dat geluid zowel een mentale als fysieke beleving kan zijn, iets wat je met je hele lichaam ervaart. Bij het tekenen voelde ik altijd een afstand tussen de waarnemer en de tekening of het schilderij. Ik wilde de waarnemer onderdeel maken van het werk, zonder het interactief te maken.’’
YJ: Hoe natuurlijk is de natuur?
GT: ‘’De natuur zelf is niet langer zichtbaar in het beeld wat wij ervan gemaakt hebben. Er is een mooi citaat van Heraclitus: ‘nature loves to hide itself.’ Natuur zien we als iets wat we buiten onszelf plaatsen, we romantiseren het, het is ook een soort marketingtool geworden. Het programma Tegenlicht wijdde in 2017 een aflevering aan natuur als kapitaal, waarin werd gesteld dat men in Nederland kijkt naar het economische nut van de natuur. Het gegeven dat we stukken natuur weghalen of er juist geld in stoppen vind ik erg interessant.’’
YJ: Zie jij deze drang naar controle ook terug in onze omgang met technologie?
GT: ‘’Zeker, technologie is net als natuur ongrijpbaar, maar men wil er toch vat op hebben. Mensen zien technologie vaak als een bedreiging, terwijl het eigenlijk mens-eigen is. Het is onderdeel van onze evolutie om technologieën te willen ontwikkelen die ons als soort in stand houden. Dat zie je ook in de biologie; selectie vindt plaats door zelfverbetering. Techniek is op zichzelf niet goed of slecht, het hangt ervan af wat ermee gedaan wordt. Elke technologie heeft zijn eigen problematiek. Mensen hebben het idee dat alles nu in een versnelling raakt, maar dat was vroeger niet anders. Wij hebben nu eenmaal een aangeboren neiging om uit te vinden en betere versies van onszelf te creëren.’’
YJ: Is er in jouw werk een verschil tussen de natuurlijkheid van wat wij ‘natuur’ noemen en wat wij als ‘technologie’ bestempelen?
GT: ‘’Ik raak niet zozeer geïnspireerd door een zwerm vogels in de lucht, maar ben nieuwsgierig naar het gedrag of het fenomeen zelf. Dat kan zich manifesteren in zowel de natuur als in de complexe digitale technologieën in ons dagelijks leven. Mijn werk moet geen simulatie van dat gedrag worden, maar een eigen interpretatie bieden. Ik probeer het te ontleden en te begrijpen hoe het in elkaar zit, tot een kern te komen die ik vervolgens kan transformeren naar iets dat op zichzelf weer ongrijpbaar is. In het uiteindelijke werk blijven alleen die onderliggende structuren over. De natuur zit in het gedrag van het werk.’’
YJ: Welke rol vervult technologie in onze moderne maatschappij?
GT: ‘’Technologie zou de wereld beter moeten maken, maar dat gebeurt lang niet altijd. Het hangt er maar net vanaf wat mensen beslissen met technologieën te doen, of hoe de politiek ze inzet. Het feit dat wij vandaag computers hebben, komt onder meer doordat daar veel geld in is gestoken vanaf de Tweede Wereldoorlog ter ontwikkeling van de atoombom en tijdens de Koude Oorlog voor het ontwikkelen van waterstofbommen, toen computers nodig waren om hiervoor berekeningen te maken. Ik denk dat we ons daar niet altijd zo van bewust zijn. In mijn werk probeer ik de menselijke kant van technologie te begrijpen en het niet te zien als iets dat vreemd voor ons is, maar te kijken naar de overeenkomsten tussen hoe wij denken en wat we uitvinden.”
YJ: Toch overstijgt jouw werk het menselijke. De balans tussen schoonheid en verschrikking, de ‘sublieme’ ervaring die natuur kan opwekken, lijkt ook een rol te spelen. Is er dan ook een soort spirituele, transcendentale laag?
GT: ‘’Dat denk ik wel. De spanning zit vooral in het compositiegedeelte, in hoe het werk zich ontwikkelt in de tijd. Mensen vinden het soms een beetje eng. Ik ben geïnteresseerd in het maken van installaties die zowel spanning als aantrekkingskracht uitoefenen. Het mag niet alleen maar mooi zijn.
Het uiteindelijke werk wordt altijd groter dan ik me in eerste instantie zelf kon voorstellen; in die zin transcendeert het wel mijn oorspronkelijke idee. Als het mij weet te verrassen, en er een moment komt waarop ik toeschouwer ben geworden, dan is het werk af. Voor toeschouwers verandert mijn werk hun beleving van tijd en ruimte, ze komen los van hun omgeving.”
YJ: Werken met technologie veronderstelt wetenschap en ratio. Hoe verhoudt zich dat tot jouw kunstenaarschap?
GT: ‘’Mensen denken vaak dat ik technisch zeer onderlegd ben, omdat mijn werk vrij technisch oogt. Maar voor mij is het elke keer een worsteling, omdat ik nooit precies weet hoe het moet. Het is altijd een intuïtief proces. Techniek zie ik als een materiaal wat ik me eigen moet maken, het is in die zin niet heel anders dan tekenen of schilderen..
De dingen die ik maak zijn niet zo ingewikkeld vergeleken met wat in je telefoon zit. Door mijn eigen medium te creëren ga ik ook steeds beter begrijpen hoe techniek in elkaar zit. Maar uiteindelijk gaat mijn werk niet over technologie an sich, en ook niet over natuur. De ervaring moet daaraan voorbij gaan.’’
YJ: Waar veel technologie menselijk contact overbodig maakt, vereist jouw werk juist fysieke aanwezigheid. Is dat iets waar je bewust mee bezig bent?
GT: ‘’Ja, met mijn werk wil ik het fysieke weer opzoeken. Sherry Turkle beschrijft in haar boek Alone Together hoe technologieën onze sociale omgang beïnvloeden. We kunnen tegenwoordig voortdurend online met elkaar in contact staan, maar dit leidt ook tot een nieuwe vorm van eenzaamheid. Terwijl onze technologieën zich ontwikkelen, verslechteren onze emotionele levens. Dat vind ik interessant. Ik zie techniek ook als een spiegel van de mens en mijn werk leert mij hier op een kritische manier naar te kijken. Ik laat de andere kant van technologie zien, die niet wordt gedreven door efficiëntie en innovatie, maar uitnodigt tot reflectie en verbeelding.’’