De noodzaak van punk
Gastcurator en choreograaf Karin Post stelt exclusief voor SCHUNCK* én schrit_tmacher festival een eigentijdse collage van beweging, beeld en geluid samen. Ze traceert daarmee de invloed van de punk-subcultuur en haar ‘angry movements’ in de dans en beeldende kunst. De tentoonstelling is van 27 januari tm 13 mei te zien in Heerlen. Alex de Vries sprak met Karin Post.
Voor samensteller Karin Post is PUNK + DANS + KUNST: Angry Movements een presentatie van levende materie. Ze ziet het fenomeen punk niet als een geïsoleerd fenomeen. Punk komt ergens vandaan en is nog steeds ergens naar op weg. Er ging iets aan vooraf en er kwam iets na. Het heeft ermee te maken dat punk niet zozeer een stijl of stroming is, maar vooral een mentaliteit. Die is niet beperkt tot de uiterlijke clichés die punk aankleven: hanekam en de veiligheidsspeld. Punk hangt samen met een denkwijze, een geesteshouding, een instelling, een houding, gedragingen, een opstelling en een positie. De heftigste manifestatie ervan in de popmuziek in 1976-1977, en dan met name in de concertreeks in de Londense popzaal the Roxy, was een soort kernexplosie te midden van het establishment dat nauwelijks besef had van wat het overkwam. Het was ook voorbij voordat iemand er erg in had. De bom was dan wel ontploft, maar er was toch niets ingestort. Punk was vooral kleinschalig, lokaal en persoonlijk, geen maatschappelijke noch politieke beweging omdat het juist tegen die fenomenen ‘nee’ zei. Punk wilde nergens iets mee te maken hebben en alleen zichzelf zijn. Wie er niks van moest hebben, kon oprotten. Punk was niet populair, het was geen pop. Punk was anti-pop, een tegengeluid dat razendsnel werd geconfisqueerd door de commerciële uitbaters van de muziekindustrie, gepersonifieerd door Malcolm McLaren de manager van de Sex Pistols en destijds de levensgezel van punkmode icoon Vivienne Westwood. Too fast to live, too young to die, heette de winkel van Westwood eerst, en later SEX. Punk leefde snel en stierf jong.
Karin Post was 14, 15 jaar in 1976-1977. Ze mag nu dan in de serieuze kunst een exponent zijn van avantgardistische projecten waarin ze choreografie, nieuwe muziek, beeldende kunst, film, mode, design en technologie in experimentele vormen en extreme crossovers produceert, ze heeft een echte ‘working class’ achtergrond. Als dochter van een pompstationhouder uit Velsen had ze als puber nog heel wat te veroveren. De kunstwereld was ver van haar verwijderd. Onder die omstandigheden zei Karin Post in feite overal ‘ja’ tegen, ja tegen de dans en de kunst die in haar kringen onbegaanbare gebieden waren. Ze was allesbehalve punk en het duurde tot na haar opleiding moderne theaterdans aan de Scapino Danskademie (1980-1984) dat het tot haar doordrong dat er een kunstzinnige danstaal bestond die haar persoonlijkheid werkelijk tot bloei kon brengen.
Waardoor werd je beeld van wat dans was door elkaar geschud?
Door het besef dat de articulatie van het bewegende lichaam zich voordoet in het leven als zodanig, buiten de discipline die je zo hard hebt getraind om; dat het erom gaat met die vaardigheden en opvattingen die je je in de dans eigen kunt maken een wisselwerking met andere technieken en meningen aan te gaan. Omdat dans veelal voor de choreografie te rade gaat bij muzikale composities en voor het toneelbeeld bij beeldende kunst, voor kostumering bij mode enzovoort, lijkt dat een voor de hand liggende gedachte, maar als danser ben je vooral bezig met de beperkingen en mogelijkheden van je fysieke bereik en niet met de betekenis van je bewegingstaal in een ruimere context. Bij Merce Cunningham die in de jaren vijftig al met componisten als John Cage en kunstenaars als Robert Rauschenberg werkte, zag ik een andere benadering. Daarom ben ik bij hem in New York gaan studeren en uit die tijd stamt mijn interdisciplinaire praktijk en de benadering om dans als een inclusief onderdeel van een samenhangend kunstenaarschap te hanteren. Ik was ook erg onder de indruk van het werk van Karole Armitage, de punk ballerina van de jaren tachtig, die bij het Ballet du Grand Théâtre de Genève in Switzerland in choreografieën van Balanchine danste. Vanuit haar technische kunnen ontwikkelde ze dans waarbij je als vrouw letterlijk anders op je voeten ging staan. Vanaf die tijd ben ik gaan werken op voet van gelijkwaardigheid met componisten, beeldend kunstenaars, filmers, schrijvers, ontwerpers, architecten, koks, historici en anderen die in samenhang een artistiek werk tot stand kunnen brengen.
Toen je via Schrit_tmacher werd gevraagd een programma voor SCHUNCK* te maken, wat was toen je uitgangspunt?
In het programma zag ik dat de openingsvoorstelling een nieuwe productie van Michael Clark en Charles Atlas was: ‘to a simple, rock’n’roll…song’. Hun dansfilm ‘Hail the New Puritan’ uit 1985 was voor mij een revolutionaire uitkomst van de manier waarop het rücksichtlose van de punk tot zijn recht kwam in ‘media dance’, waarin het dansende lichaam en de bewegende camera met elkaar werden verenigd. Daardoor kreeg de dans van Clark een aard en kwaliteit die je ervaart als beeldende kunst, en die had in zijn geval een onderscheidende, ironische taal die uitzonderlijk was voor die tijd. Je ziet die taal vandaag de dag ook niet meer. Ik vroeg me af hoe het zit met jonge choreografen die vanuit de mentaliteit om nee te zeggen tegen het bestaande idioom een eigen bewegingstaal hanteren. Ik heb vijf choreografen en een componist zogenaamde ‘staties’ laten maken waarin ze laten zien hoe zij erin staan: Lucy Suggate, Andrea Božić en Julia Willms, Igor Vrebac, Florentina Holzinger en Fernando Belfiore, Sara Zamboni.
Je benadert punk niet als een geïsoleerd fenomeen, maar legt verbanden tussen heden en verleden met de hoogtijdagen van de punk als omwenteling.
Ja, ik zie in het werk van hedendaagse kunstenaars hoe die radicale benadering van de punk doorwerkt in de huidige beeldtaal: een bepaalde hopeloze gewelddadigheid of nihilistische woede, een radicale esthetiek gecombineerd met vormen van onverwachte samenwerkingen, het afwijzen van overheersende vorm- of stijlfiguren, verzet tegen de vercommercialisering van een persoonlijk idioom. Tegelijkertijd zie ik ook dat kunstenaars teruggrijpen op vergelijkbare werkwijzen, zoals die van Les Ballets Russes uit de jaren twintig, of dadaïstische en surrealistische films. Hoe hangt dat samen, welke keuzes maak je, wat stel je ermee aan de orde en waarom, wat is de noodzaak van de gekozen beeldtaal? Dat zijn vragen waarmee ik de deelnemers aan PUNK + DANS + KUNST benader. Het is van mijn kant vooral ook een fantasie over de positieve manier waarop punk en postpunk zich blijven ontwikkelen, zoals bijvoorbeeld de bijdrage van Rob Birza en Berend Strik goed laat zien. Ik zeg JA tegen punk!
Die titel is niet enkel een opsomming?
Het gaat erom dat het een opeenstapeling is. Het begint met punk en hoe die van invloed is geweest op de dans en de filmische uitwerking van dans, zoals Clark en Atlas dat destijds deden. Punk was toen al zeven jaar voorbij, maar toch kun je het niet anders typeren dan dat het wezenlijke punkdans is, zoals je nu ook nog altijd werk ziet dat je niet anders kunt opvatten dan als een uiting van pure punk, dat je door flink rotzooi te trappen tot een kunstzinnig statement komt, dat je het bestaande niet pikt, dat je je er vanwege persoonlijke motieven tegen verzet, dat je er godverdomme schijt aan hebt wat anderen ervan denken, dat je doet waar je zin in hebt. Dus ik stapel dans op punk en daar stapel ik kunst bovenop, want de beeldende kunst heeft alleen al qua energie veel van punk overgenomen. Alle kunstenaarsinitiatieven die eind jaren zeventig en begin jaren tachtig opkwamen, vinden hun oorsprong in punk. Het een staat op het ander en ze kunnen in deze presentatie niet zonder elkaar.
Het levert een veelzijdige benadering op. Hoe zit het in elkaar?
Het draait om te beginnen om de vertoning van ‘Hail the New Puritan’ van Michael Clark en Charles Atlas, een pseudo documentaire over een dag uit het leven van danser/choreograaf Clark. Daar beweegt alles zich omheen. Ik heb de deelnemers om specifieke bijdragen gevraagd die inzicht geven in hun werk als zodanig. Van de bekende kunstenaars die meedoen kent het publiek meestal het werk wel, maar ik vond het belangrijk dat ze vanuit hun bestaande werk zich uitspreken over punk. Marjan Teeuwen werkt al jaren aan installaties en foto’s waarbij ze huizen die worden gesloopt tot tijdelijke sculpturen omvormt door al het sloopmateriaal ervan op te stapelen. Dat levert een indrukwekkend en ontluisterend beeld op van ‘verwoeste huizen’. Waar ze eerder dat vooral in sculpturale zin deed, zie je nu dat het sociaal en politiek geëngageerd werk is, waarin veel verzet schuilt tegen omstandigheden die door macht en geweld worden bepaald. Voor deze tentoonstelling maakt ze een werk in beweging/film. Rob Birza en Berend Strik hernemen werk dat ze in de jaren negentig voor een manifestatie ten behoeve van War Child hebben gemaakt. Het materiaal van dat werk wordt nu op een nieuwe manier bij elkaar gebracht waardoor je de benadering om als schilder te gaan borduren in een ander perspectief kunt plaatsen, meer in samenhang met hoe bijvoorbeeld Charles Atlas als filmer ook een schilderkunstige werkwijze hanteert. Voor mij is het belangrijk om te laten zien dat je binnen de dans als beeldend kunstenaar te werk kunt gaan en dat je als beeldend kunstenaar ook kunt choreograferen. Het werk van Marc Bijl is daar een goed voorbeeld van. Hij maakt een wand waarin slogans en leuzen uit het Berlijn van de jaren tachtig voorkomen, die nog altijd geldigheid hebben. Hij laat medewerkers van SCHUNCK* en mij als curator die wand met leuzen bekogelen en met zilveren verfbommen. Ik breng dat weer in verband met ‘No Manifesto’ van Yvonne Rainer uit 1965, dat ze schreef om de dans tot de essentie terug te brengen: No to spectacle, no to virtuosity enzovoort.
Er zit meer historisch werk, video’s en films, in het programma. Hoe presenteer je die?
Een gedeelte ervan kun je alleen op het 4:3 formaat tonen op oude tv’s. Ik heb een televisierots laten maken met veel monitoren waarop die historische opnamen te zien zijn, zoals een discussieprogramma onder leiding van Ad ‘s-Gravesande waarin je 14-jarige punkertjes hoort argumenteren waarom ze niks met de gevestigde orde te maken willen hebben. Veel van dat historische materiaal heb ik gemonteerd met Akiko Mik, die 17 jaar is en die met stijgende verbazing die opnamen heeft zitten bekijken. Jongeren van nu staan totaal anders in het leven dan destijds de punkers. Er zit ook een collage in van beelden die Gerald van der Kaap heeft gemaakt van zijn piraten tv-zender Rabotnik. De Do it Yourself manier was toen de norm. Je probeerde niet op de bestaande radio of tv komen, je maakte zelf wel radio en tv, op je eigen voorwaarden. Dit zijn maar een paar voorbeelden. Er is nog veel meer te zien: werk van Gilbert & George, Hugo Kaagman, Joep van Lieshout, Lydia Schouten, Moniek Toebosch, Bastienne Kramer, Rik Meijers, Roger Ballen, Michel Gondry, Clunie Reed, Ton Simons, Sorbus, Friso Witteveen, Jaap Drupsteen.
Jaap Drupsteen, een levende legende! Wat is zijn aandeel?
Jaap Drupsteen maakt tegenwoordig abstracte visuals op de beat van techno dance. Dat werk is als een silent disco te zien. We kennen Drupsteen vooral als de invloedrijke ontwerper van de VPRO-leaders in de jaren zeventig en als regisseur van video’s voor Doe Maar, het bekendste Nederlandse punkbandje. Zijn huidige werk is bloody serious.
Wat is voor jou het belang van PUNK + DANS + KUNST in SCHUNCK*?
Het laat zien dat je buiten de randstad, in die samenwerking tussen Limburgse en Duitse steden hoogwaardige kunstprogramma’s tot stand kunt brengen die je nergens ander kunt zien. Het festival Schrit_tmacher en SCHUNCK* laten hiermee zien dat eigentijdse kunst in een historische context een versmelting tot stand brengt tussen geestverwanten in de kunst. De benadering is niet nostalgisch, maar juist actualiserend. Voor mij is dans als kunstvorm een manier om een proces in ontwikkeling te laten zien in samenhang met andere kunstvormen. Je neemt het nu waar, maar het is niet af. Het is nooit af.