De natuur kan niet wegrennen – met kunstenaar Tom Bekkers naar Model Earth van Katja Novitskova in het Fries Museum
De Estlandse Katja Novitskova onderzoekt het raakvlak tussen natuur en technologie, de ecologische en digitale wereld. Haar tentoonstelling Model Earth in het Fries Museum ontfermt zich over de menselijke drang om de natuurlijke wereld op beeld vast te leggen; dat noemt ze een vorm van expansiedrift, toe-eigening, kolonialisme zelfs. Voor onze reeks De ontmoeting bezocht Roxane Soudagar Model Earth met kunstenaar Tom Bekkers: ‘We zijn allang het punt voorbij dat het een optie is om onze handen van de natuur af te halen, alsof we er geen invloed op hebben.’
Onderweg van Amsterdam naar Leeuwarden wijst kunstenaar Tom Bekkers me op de dijken die we passeren. ‘Kijk, deze moeten ze verhogen omdat het water stijgt. Maar het project ligt al een hele tijd stil, vanwege de stikstofcrisis. Ironisch eigenlijk hè?’ Hij wijst op de vogelsoorten die we in Amsterdam niet zien, de tulpenvelden, de zonnepanelen die ‘net kunst’ zijn, de richting van de Waddenzee waar hij zijn zomers doorbrengt: onze verbinding met de natuur vormt de rode draad in het gesprek. Zo ook in het werk van Tom, die installaties maakt waarmee hij de relatie tussen natuur en de mens bevraagt. ‘Het idee dat alles wat menselijk is onnatuurlijk is, dat er een strijd bestaat tussen mens en natuur – daar geloof ik niet in. Kijk om je heen, het wordt steeds duidelijker wat de gevolgen van die strijd zijn: natuurlijk wint de mens, wij zíjn mensen!’
Uiteindelijk rijden we over de Afsluitdijk, die ons moet brengen naar het Fries Museum. Daar is de solotentoonstelling van de Estlandse kunstenaar Katja Novitskova te zien, Model Earth, die onmiskenbare raakvlakken heeft met het werk van Tom. Novitskova onderzoekt het raakvlak tussen natuur en technologie, de ecologische en digitale wereld. Specifiek ontfermt Model Earth zich over de menselijke drang om de natuurlijke wereld op beeld vast te leggen; dat noemt ze een vorm van expansiedrift, toe-eigening, kolonialisme zelfs. Flinke beschuldigingen, waar Tom en ik op de heenweg nog niet helemaal van overtuigd zijn.
Eenmaal aangekomen in Leeuwarden blijkt de tentoonstelling slechts vier ruimtes te beslaan, en toch komen we niets tekort. Een handvol werken van Novitskova roepen genoeg verwondering en nieuwsgierigheid op om een middag mee te vullen. We beginnen bij de serie Earthware, waarvoor Novitskova in de verzamelde data dook van geautomatiseerde wildcamera’s. Deze worden voor onderzoeksdoeleinden in afgelegen natuurgebieden geplaatst. Novitskova koos enkele beelden uit en zette deze over op epoxyklei, een verwijzing naar kleitabletten waarmee in de prehistorie de wereld in kaart werd gebracht.
We zien het silhouet van een hert met daarachter een sterrenhemel; het hert geeft een geschrokken indruk. ‘Stel je eens voor dat je zo’n dier bent’, zegt Tom. ‘Je gaat gewoon je gang, en opeens zie je zo’n enorme flits.’ Het wordt ons al snel duidelijk dat dit de vragen zijn die Novitskova wil oproepen: hoe ziet de wereld eruit vanuit een niet-menselijk perspectief?
Achter de dieren, in het landschap en de sterrenhemel, heeft Novitskova grote figuren getekend in witte lijnen. ‘Het is net een soort monster,’ mompel ik. ‘Misschien zijn wij dat wel,’ antwoordt Tom. De patronen blijken gebaseerd te zijn op afbeeldingen van rotstekeningen die door een algoritme zijn gehaald, waardoor nieuwe wezens ontstaan.
In het midden staat een installatie die in zijn eenvoud uit de toon valt: twee grote hoorns met daartussen een vlam, afgebeeld op kunststof. De betekenis blijft me een raadsel tot ruim een uur later, als we de hele expositie hebben gezien.
Eerst slaan we de hoek om, naar een gang met een reeks kleinere beelden die op het eerste gezicht weinig met elkaar te maken hebben. Toch hebben alle beelden iets vreemds; iets onheilspellends.
‘Oeh, die is raar’, zegt Tom over wat lijkt op een weerkaart, of misschien ook een sterrenstelsel; tussen de donkergrijze en vuurrode wervelwinden in ontstaat een gezicht dat ons met één oog en een brede grijns aankijkt. ‘Brr, angstaanjagend is het.’
Ondertussen wordt mijn aandacht gegrepen door het beeld van een ruïne, met daarachter een flatgebouw. Met een digitale rode stift is een vraagteken in de lucht getekend vanwaar een pijl naar één van de kleine ramen in het gebouw wijst. De mysterieuze pijl prikkelt mijn nieuwsgierigheid, maar in het raam is verder niets te zien. Bekkers vermoedt dat Novitskova iets wil zeggen over perspectief; vanachter dat raam zie je alles wat wij niet zien.
Boven ons hoofd zweven ronddraaiende plastic borden. If they were boulders, they could run, lees ik. ‘De natuur kan niet wegrennen’, zeg ik tegen Tom, die daardoor moet denken aan een eigen lopend project. ‘Dat draait om het hebben van wortels; als je wortels hebt in plaats van benen, zoals een boom, dan ben je gebonden aan één plek en dus afhankelijk van een stabiele omgeving. Je kunt inderdaad niet wegrennen, alleen ontworteld worden door de mens.’
De expositie begint steeds meer te voelen als een waarschuwing. Des te meer wanneer we aankomen bij een grote installatie die het beste kan worden samengevat als een dystopische horrorfilm. Een reflecterende vloer ligt vol kabelslangen, waar metershoge afbeeldingen van wormen en afbeeldingen van fossielen uitsteken. De installatie staat onder een felle lamp, die grote schaduwen op de muren werpt die voor mij iets weg hebben van slierten en bladeren. ‘Het lijkt net een soort jungle’, zeg ik tegen Tom, die zich daar niet helemaal in kan vinden. ‘Ik dacht meer aan een satanistische slangenkuil, maar goed.’
We proberen nog even zonder informatieborden uit te vogelen waar we naar kijken. ‘De wormen overwinnen in elk geval’, zegt Bekkers.
‘Misschien zijn het de monsters die we hebben gecreëerd.’
‘Misschien is het een waarschuwing.’
‘Dat denk ik sowieso.’
‘Het werkt.’
Het blijken afbeeldingen te zijn van C. Elegans: doorzichtige wormen die gemakkelijk te kweken zijn in een lab, en het eerste dier waarvan een volledige digitale simulatie bestaat. Ze worden veel door wetenschappers gebruikt voor genetisch onderzoek.
‘Wacht,’ zeg ik terwijl ik verwerk wat ik zojuist heb gelezen. ‘Het is dus een dier dat echt bestaat, maar je kunt het ook kweken?’
Nog voordat hij antwoord kan geven betrap ik mezelf op dat woord, ‘echt’. Is het dan geen ‘echte’ worm als het door de mens gecreëerd is? Of is het pas ‘nep’ als we het over een digitale simulatie hebben? ‘Interessant is dat,’ zegt Tom. ‘Waar ligt de grens tussen natuurlijk en onnatuurlijk? Mij viel het op dat alle afbeeldingen plat zijn afgedrukt. Tweedimensionaal, net als de foto’s van een camera. Ik zie daar de waarschuwing in: de technische weergave van de wereld is een abstractie, het is niet…niet echt.’
‘Maar op het moment dat je wormen kweekt, creëer je iets wat net zo ‘echt’ is als het origineel, toch?’
‘Ja, daarom: op basis van die technische weergave kunnen we dingen creëren, het heeft échte gevolgen.’
Enigszins verzonken in gedachten lopen we verder naar de laatste ruimte, waar de bezoeker wordt overweldigd door een video op groot scherm waarin talloze beelden – het merendeel lijkt gemaakt door diezelfde automatische wildcamera’s – elkaar in razendsnel tempo opvolgen. Minutenlang zitten we er als in een trance naar te kijken. De beelden volgen elkaar te snel op voor het menselijk oog, maar niet voor een machine, zo lezen we later. Toch kunnen we het een en ander onderscheiden: verschillende dieren, takken, struiken, bergen, maar ook cellen en landkaarten. In een flits van een seconde denk ik een mens te zien. We lachen om de onbevreesde vogel die zo af en toe met zijn snavel dicht op het beeld verschijnt, alsof die de camera inspecteert.
‘Geeft ze techniek de schuld?’ vraagt Tom plotseling. Hij kijkt om zich heen en terug naar het scherm. ‘Niet per se, denk ik. Ik denk dat ze vooral kritisch is op hoe je techniek gebruikt.’ Het levert een gesprek op over menselijke uitvindingen, en de onvermijdelijkheid dat alles uiteindelijk in verkeerde handen kan vallen: van de kernbom tot kunstmatige intelligentie, wat ook de basis vormt voor het kunstwerk achter ons.
We zien een korrelige witte waas tegen een zwarte achtergrond, met daaromheen twee oranje rechthoeken. De waas heeft iets weg van het silhouet van een dier: dit is hoe een automatische auto een hert ziet. We krijgen een kijkje in het ‘hoofd’ van een machine.
‘Ik herken de doosjes’, zegt Tom. ‘Dat is hoe AI objecten categoriseert.’
‘Dus AI stopt de wereld letterlijk in hokjes?’
‘Ja, eigenlijk wel. En in dit geval maakt het op basis daarvan een beslissing tussen leven en dood: rem ik of rem ik niet?’ Het doet me achteraf denken aan onderzoek waaruit blijkt dat automatische auto’s eerder een persoon met een donkere huidskleur aanrijden; zij passen letterlijk niet in het hokje van het algoritme.
Het valt Tom steeds meer op dat er een groot verschil is tussen zijn werk en dat van Novitskova: ‘Zij ziet technologie als iets met een eigen, karakteristieke plek op de wereld. Ik zie het meer als medium. Misschien verandert dat nog met de opkomst van AI.’
We lopen terug, en bekijken alle werken nog eens. We staan weer even stil bij een beeld van twee spookachtige menselijke silhouetten in een witte waas. Het gaat om mensen, zoals ze door dolfijnen worden gezien, nagebootst door een algoritme. ‘Hoe zien dieren ons?’ vraagt Tom zich af. ‘We zijn niet eng, we hebben geen klauwen. Misschien worden we eng door onze techniek.’
Een ouder stel loopt op hoog tempo langs en werpt een vlugge blik op hetzelfde beeld. ‘Dat zijn spoken’, zegt de vrouw resoluut. ‘Ja’, reageert haar man braafjes. Zo simpel kan het natuurlijk ook zijn.
We eindigen bij Earthware en praten lange tijd na over of we het eens zijn met Novitskova: is het op beeld vastleggen van de natuur een soort toe-eigening, kolonialisme zelfs? Zelfs wanneer we onderzoek doen met de beste intenties, zoals het beschermen van diersoorten? ‘Kennis levert natuurlijk wel een verantwoordelijkheid op,’ vindt Tom. ‘We kúnnen ze redden, of niet: die keuze is aan ons. Maar we zijn allang het punt voorbij dat het een optie is om onze handen van de natuur af te halen, alsof we er geen invloed op hebben.’
Ik draai me om naar de uitsnede van vlammen en hoorns, die plotseling op hun plek vallen. Wat begon met jagen en vuur maken, bestaat nu uit automatische camera’s, zelfrijdende auto’s en labwormen. De mens heeft eigenlijk nooit bestaan zonder techniek.
‘Techniek is niet onschuldig,’ besluit Tom. ‘Maar het is ook niet schuldig. Dat is voor mij de waarde van dit soort exposities: techniek bevragen. Wat kan het, wat betekent het, niet alleen vanuit ons eigen perspectief maar ook dat van een hert? Dat soort vragen moeten we onszelf veel vaker stellen.’