De man die kwetsbaar werd
Rutger Lem schrijft over de kwetsbare man
Leugen als waarheid
Een van de meest verrassende ontdekkingen die je doet naarmate je ouder wordt, is dat iedereen zich weleens slecht voelt. Ik had als tiener natuurlijk het nummer ‘Everybody hurts’ van R.E.M. weleens gehoord, maar ik interpreteerde het nooit letterlijk: het voelde destijds nog alsof ik, samen met een handjevol vrienden, de enige was die duistere momenten kende, en dat de rest van mijn leeftijdgenoten met relatief gemak door het leven gingen. Van mijn ouders kon ik me al helemaal niet voorstellen dat ze weleens aan zichzelf twijfelden, ook al wist ik dat mijn moeder pillen slikte om haar gemoedstoestand in balans te houden.
De meeste mensen zijn extreem goede leugenaars. Dit komt voort uit pure overlevingsdrang: we bedriegen onszelf door te denken dat we controle over ons bestaan hebben, terwijl we eigenlijk door willekeur geregeerd worden. We hebben een onrealistisch positief beeld van ons eigen uiterlijk, onze intelligentie en ons toekomstperspectief. En vervolgens weten we ook nog anderen van deze leugens te overtuigen.
Leugens zijn onze waarheid, ‘normale’ mensen zijn eigenlijk gek. En andersom: in een aantal gevallen zijn geestesziekten eigenlijk openbaringen. Het schijnt dat sommige meisjes met een eetstoornis juist een te realistisch beeld van hun lichaam hebben. De psychologische theorie over ‘depressief realisme’ betoogt dat mensen die aan een depressie lijden het leven zien zoals het echt is: hard, zinloos en eindig.
Dat is de reden waarom veel mensen ongemakkelijk reageren als het over dit onderwerp gaat. Zoals Tim Lott dit jaar in een column voor The Guardian beschreef:
“I have a suspicion that society, in its heart of hearts, despises depressives because it knows they have a point: the recognition that life is finite and sad and frightening – as well as those more sanctioned outlooks, joyful and exciting and complex and satisfying. There is a secret feeling most people enjoy that everything, at a fundamental level, is basically OK. Depressives suffer the withdrawal of that feeling, and it is frightening not only to experience but to witness.”
De vraag is nu natuurlijk: wat is er mis met zelfbedrog, als het alternatief de verlammende en doodse depressie is?
Filosofisch gezien zou het antwoord kunnen zijn: we moeten altijd naar de waarheid streven. Toen ikzelf twee jaar geleden in een diepe depressie belandde (na een paar eerdere voorzichtige oefeningen met een burn-out en andere zenuwinzinkingen), kwam dat direct voort uit een botsing tussen mijn zelfbeeld en de realiteit.
De diepe depressie
Ik was altijd gewend geweest om mezelf met veel zelfvertrouwen te presenteren, en ik had net zulke hoge (romantische) verwachtingen van de buitenwereld. Deze levensinstelling zorgde ervoor dat ik snel grote stappen kon maken, maar doodsbang was voor stilte en toewijding – ik overschreeuwde mijn grote zelftwijfel. Zo werd ik een jaar nadat ik voor het eerst als stand-up comedian optrad, lid van Comedytrain. Maar als ik mijn doel bereikt had, wist ik nooit hoe ik het dagelijkse werk moest verrichten. Ik kreeg vaak te horen dat het zo knap was dat je op het podium niet aan me kon zien dat ik zenuwachtig was, terwijl mijn collega’s tijdens de harde evaluaties juist wilden dat ik meer van mezelf zou tonen.
Hetzelfde gold voor meisjes: ik was verslaafd aan spanning, ging op honderden dates, maar als het eenmaal gelukt was om haar te versieren, nam ik weer afstand. De kritiek die hierop volgde, was vergelijkbaar met die van de comedians. “Jij houdt altijd iets achter,” verzuchtte een ex eens tegen me. Ik werd alleen verliefd als ik voorvoelde dat de ander mij net niet zou willen, zodat ik jarenlang stiekem kon blijven hopen, zonder echt contact te maken.
Kortom: ik was een goede leugenaar. Ik dacht dat ik groots en meeslepend leefde. Maar al die hevige gevoelens van spanning en afwijzing waren eigenlijk excuses om mijn ware kwetsbaarheid – en dus mijn ware zelf – uit de weg te gaan.
Na het voortijdige vertrek bij Comedytrain had ik in mijn schrijven voor een meer openhartige stijl gekozen. En tijdens de burn-out besefte ik dankzij een psychiater dat mijn onrealistische zelfbeeld me niet gelukkig maakte. Toch wist ik niet hoe ik de volgende stap moest zetten.
Toen gebeurden er drie dingen:
1. Ik ontmoette een bijzonder meisje dat zich niet liet wegduwen en me zelfs van probeerde te overtuigen om te gaan samenwonen.
2. Ik scheurde tijdens een voetbalwedstrijd mijn voorste kruisband in mijn knie af, waardoor er een operatie en een revalidatie van een jaar (waarvan zes weken op krukken) in het verschiet lagen.
3. Ik tekende een contract voor een boek waarin ik die openhartige essays tot een geheel zou proberen te maken.
Ik probeerde deze problemen en uitdagingen met mijn gebruikelijke methode aan te pakken: ik zou het boek wel even in een paar maanden schrijven, het meisje nog wat langer op afstand houden, en die knierevalidatie in een half jaar doorlopen. Al snel werd duidelijk dat dit onmogelijk was, en eigenlijk wilde ik ook niet meer zo leven en denken. Toch had ik nog geen nieuwe levensfilosofie paraat. Ik wilde het uitmaken met mijn vriendin en tegelijk bij haar blijven. Dus liep ik vast.
Juist doordat ik me niet in mijn werk kon verliezen, niet kon sporten, lezen, verhalen vertellen of zelfs slapen, werd ik tijdens de depressie gedwongen om de waarheid over mijn ‘romantische’ bestaan te zien: ik was een freelancer en woonde in m’n eentje in een studio-appartement op de vijfde verdieping. Er wachtte niemand op me, omdat ik zelf ook nooit op iemand had gewacht. Ik had mijn hele leven gevochten tegen verbintenissen en afhankelijkheid, maar zonder mijn dromen, energie en de minimale sociale verplichting van een voetbalteam, was mijn bestaan leeg. In eerste instantie maakte dat depressieve realisme me uiteraard nóg depressiever.
‘Oh maar jij wilt een intellectueel zijn!’
De agressieve veeleisendheid die ik voorheen op de buitenwereld had losgelaten, richtte zich nu louter op mijzelf. Ik wist dat ik moest veranderen. Dat herhaalde ik dan ook de hele dag in mijn hoofd, of hardop pratend, tijdens de vele depressieve wandelingen langs het IJ: “Je ziet het verkeerd, je hebt al die jaren verkeerd geleefd. Je ideeën over liefde en werk kloppen niet. Je bent niet zo knap als je denkt, je bent niet zo slim als je denkt. Je moet gewoon net zo hard werken als iedereen.” Ik vroeg aan vrienden of ze vonden dat mijn vriendin knap was en of we bij elkaar pasten. “Ja gast,” antwoordden ze, “het ligt sowieso niet aan haar.” Ik knikte. Ik vertrouwde hun blik op de werkelijkheid meer dan die van mezelf.
Het vragen aan vrienden was wel een heel radicale oplossing, die in eerste instantie een averechts effect had. Ik had professionele hulp nodig. Dankzij medicatie kon ik weer slapen en werd de angst minder. Een nieuwe psycholoog gebruikte humor om mijn dromen te relativeren: “Oh maar jij wilt een intellectueel zijn! En dan lekker in een intellectueel grachtenpand wonen, met intellectuele buren die allemaal naar dezelfde intellectuele supermarkt gaan… Ja, dat klinkt heerlijk.” En hij gaf me simpel een advies: “Het is belangrijk om een veilig thuis te hebben.” Mijn knieoperatie dwong me om stil te zitten, en de overzichtelijke revalidatie inspireerde me om op dezelfde wijze mijn boek stap voor stap op te bouwen. Mijn vriendin en ik bleven ternauwernood bij elkaar en gingen samenwonen. Het lukte me eindelijk om echt kwetsbaar te zijn.
Ik wil geestesziekten niet romantiseren. Een depressie is een zeer ernstige ziekte die lang niet altijd een positief einde kent. Maar ik denk wel dat zelfinzicht en ontwikkeling altijd pijn met zich meebrengen.
Huilen in de auto
Dat is misschien wel het tweede antwoord op de vraag of zelfbedrog slecht is. Tijdens mijn depressie stuitte ik op het eenvoudige boekje ‘Depressive illness: the curse of the strong’ van dr. Tim Cantopher. De titel zegt eigenlijk alles: Cantopher betoogt hierin dat depressievelingen altijd te hard voor zichzelf zijn. Ze gunnen zichzelf geen rust, geen verdriet en geen kwetsbaarheid, waardoor alles zich ophoopt en uiteindelijk tot ontploffing komt (voor Cantopher is er dan ook weinig onderscheid tussen burn-out en depressie). Hij illustreert dit aan de hand van de ‘Hoover in the middle of the room’-test: stel je voor dat je aan het stofzuigen bent. Halverwege ben je heel moe. Doe je dan de stofzuiger uit en laat je hem midden in de kamer staan, om te gaan rusten?
Natuurlijk niet. Maar als je ook tijdens de rest van je leven altijd blijft doorzetten en gevoelens negeert, kun je in een depressie terechtkomen. Daarom betogen veel psychologen dat depressie voorkomen (en genezen) kan worden door vaker die gevoelens te erkennen.
Stand-up comedian (en mijn held) Louis CK deelde onlangs in de talkshow van Conan O’Brien hoe dit eruit kan zien. Hij vertelde met een grote glimlach over “het moment dat iedereen kent”: “Underneath everything in your life, there’s the knowledge that it’s all for nothing and you’re alone. And sometimes when things clear away, it starts to visit on you. You’re in your car, and you feel: ‘Oooh no, here it comes.’ The sadness. Life is tremendously sad.” Het eerste wat de meeste mensen op zo’n moment doen, is hun telefoon pakken. Maar, zo vertelde hij, toen hij onlangs in zijn auto overvallen werd door melancholie omdat hij een nummer van Bruce Springsteen op de radio hoorde, besloot hij dit impuls te negeren: “I thought: no, just be sad. Stand in the way of it, and let it hit you like a truck. So I pulled over and I cried like a bitch. It was beautiful. Sadness is poetic, you’re lucky to live sad moments. And immediately after, I felt happy.” De conclusie is dat we onszelf beperken: “Because we don’t want that little bit of sad, we push it away with the phone, or food, or porn. You never feel completely sad or completely happy, you just feel kind of satisfied with your products.”
Dat laatste is essentieel. Er zijn tegenwoordig veel middelen voorhanden om kwetsbaarheid te vermijden. Je kunt je zoals ik verbergen achter grote gevoelens, maar je kunt ook gewoon de hele dag World of Warcraft spelen. Bovendien legt het neoliberalisme de nadruk op sterk zijn: doorwerken, invechten, excelleren, winnen. Rust wordt verward met luiheid. Kwetsbaarheid wordt gezien als zwakte. We leven nog altijd in een machomaatschappij, in de wereld van Trump en Poetin. Hoewel ik inmiddels weet dat bijna iedereen momenten van zelftwijfel kent, is het gemakkelijk om dat te vergeten. Soms scroll ik door Facebook en lijkt het weer alsof iedereen weet waar hij mee bezig is, behalve ik.
Kwetsbaarheid heeft een dimmer
Dit is een traditioneel-mannelijke mentaliteit. De laatste jaren vertelt mijn vader me af en toe over zijn problemen. Maar altijd pas nadat ze al zijn opgelost. “Ik slaap de laatste tijd erg slecht,” verzucht hij dan. “Oh,” zeg ik, iets te gretig. “Ja, maar wat ik bedacht heb, is dat ik er dan gewoon uit ga om dingen te doen. Zo krijg ik eigenlijk meer gedaan op een dag,” concludeert hij triomfantelijk. Ik knik. Mijn hulp is nooit nodig. Hij twijfelt nooit openlijk. Ook daarom is het betoog van Louis CK zo belangrijk: simpelweg omdat hij een man is die toegeeft dat hij weleens huilt. En niet alleen bij ‘Saving Private Ryan’ of als zijn favoriete footballteam de Superbowl wint, maar omdat hij het even niet meer weet.
Natuurlijk is het ook belangrijk om sterk te zijn. Tijdens mijn depressie huilde ik soms uren achter elkaar en wilde ik iedereen omhelzen. Ik dacht dat ik me na jarenlange afstandelijkheid voor iedereen moest openstellen. “Nee,” zei mijn psycholoog, “kwetsbaarheid heeft geen aan-uitknop. Het heeft een dimmer, waar je voorzichtig aan kunt draaien. Kies je momenten. Bij een gesprek met je geliefde in bed ben je eerlijk, bij een gesprek met een collega op de kerstborrel zeg je gewoon dat het goed met je gaat.”
Ik vind niet dat iedereen maar de hele dag in zijn eentje in zijn auto moet gaan zitten huilen. Bovendien kunnen we helemaal niet overleven zonder verzinsels. Dan zouden we geen verhalen meer vertellen of grappen maken, toch wel de mooiste dingen die er zijn. Als je je maar realiseert dat de waarheid daaronder sluimert, en je niet bang bent om af en toe eens stil te staan.
Rutger Lemm (1985) studeerde geschiedenis en schrijft als freelance journalist voor onder andere nrc.next, NRC Handelsblad, de Volkskrant, Vrij Nederland en De Standaard. Hij is oprichter en ex-hoofdredacteur van het online tijdschrift hard//hoofd en voormalig lid van Comedytrain. Daarnaast werkt hij aan een film over schrijver Etgar Keret, en een comedyserie. In 2015 verscheen zijn essaybundel Een grootse mislukking. Momenteel werkt hij aan zijn tweede boek.