De lus, de klont en de ruis
Is de werkelijkheid in taal te vangen, of maken beschrijvingen van de werkelijkheid misschien een geheel nieuwe werkelijkheid? Wat is het contrast tussen betekenis en vorm?
Maria Barnas over hoe haar veranderende blik op taal met haar kunstenaarschap en de ervaring van een steeds vreemder wordende werkelijkheid verweven is.
Taal was voor mij lange tijd een viool waar ik ooit – als ik maar goed genoeg oefende – zuiver op zou kunnen spelen. Waarom meende ik zuiver te moeten spelen? Hoe kwam ik op dit onhebbelijke idee? (En waar komt dat beeld van die viool vandaan?)
Als ik de oorzaak buiten mijzelf zoek, kom ik uit op de lagere school, waar grote nadruk werd gelegd op netjes schrijven. Ik had een zogenaamd ‘schoonschrijfschrift’. Als ik letters vormde die zo min mogelijk afweken van het voorbeeld in het schrift, dan kreeg ik een lus van mijn juf.
Een lus betekende: goed.
Omdat ik erg ijverig was (en hoe dat komt, zou ik in een volgende stuk eens onder de loep kunnen nemen, dat heeft vast iets met die viool te maken) zijn ‘schoon’ of ‘zuiver’ iets nastrevenswaardigs gaan betekenen, als het om schrijven ging. De keren dat het me lukte om met woorden een indruk te geven van wat ik had gezien, had ik het idee dat ik er een scherper beeld van had.
Meestal bleef het bij indrukken in een dagboek. Soms gingen indrukken een eigen leven leiden en zag ik zinnen staan die me uitlokten hun betekenis – of dat wat ze opriepen – op te rekken, te versterken.
Rond mijn twintigste begon ik te vermoeden dat de opgerekte, versterkte en soms verwrongen indrukken gedichten zouden kunnen zijn. Ik woonde op een lage zolder in de Commelinstraat en probeerde iets van mijn leven te maken. Ik wist niet wat ik moest studeren en of ik moest studeren. Ik had de indruk dat noch mijn geest, noch mijn lichaam een vaste vorm had. Alleen als ik iets opschreef, kon ik daar op terugvallen. De letters bleven tenminste staan, in de volgorde waarin ik ze had getypt.
Mijn nachten bestaan uit niets dan dagen
die niet komen en ik kan niet slapen
uit angst aan het leven voorbij te gaan.
Ik schreef en ik schreef maar ik leerde niet zuiver spelen.
Taal was voor mij lange tijd een viool waar ik ooit – als ik maar goed genoeg oefende – zuiver op zou kunnen spelen.
*
Pas toen ik in zeven jaar geleden in Berlijn ging wonen, en een nieuwe taal moest leren spreken, realiseerde ik me dat taal niet alleen om betekenis gaat, maar ook om volume, gewicht en ruimte.
Ik bak een taart in een vreemde taal.
Wanneer ik mijn oor bij de klomp
op het aanrecht houd hoor ik het deeg zuchten.
Ik hapte in een homp klei en sprak er een woord in, spuugde het uit. Ik zag vormen ontstaan die doen denken aan schelpen, tongen en scherpe tanden. Ze drukken meer uit dan wat ik ooit zou kunnen zeggen.
Wat is de vorm van een woord?
Ik hapte nog eens in de klei en zei ‘ik’.
Toen ik het woord uitspuugde, zag ik mezelf op geen enkele manier terug in de mosselvormige klont op mijn tafelblad. Of toch?
Misschien was dit wel meer een afspiegeling van mij dan het zeer ruime, en toch meestal zo specifiek opgevatte begrip ‘ik’.
Er ging iets open in mijn hoofd, toen ik ‘ik’ zei tegen de klont. Juist in alles wat anders was, alles wat niet ‘klopte’ of ‘schoon’ was, zag ik een wereld aan mogelijkheden.
Het happen naar of in woorden vormde het begin van een nieuwe reeks werk waarin ik de relatie tussen taal en vorm heb onderzocht. Juist de discrepantie tussen betekenis en vorm die ontstaat wanneer ik het woord ‘rhubarb’ blaas in glas, maakt alles open en te her-overwegen.
Ik ontdekte dat het net zo spannend kan zijn om bezig te zijn met onzuivere taal als met zuivere taal. Wat zou het tegenovergestelde zijn van een schoonschrijfschrift? Smerigschrijfschrift? Walgkladderschrift? Kalkvod? Ik ben er met plezier in begonnen.
Ik ontdekte dat het net zo spannend kan zijn om bezig te zijn met onzuivere taal als met zuivere taal.
*
Inmiddels verwelkom ik het falen van taal en taal-ongemak als waarschuwingssignaal. Glitchesvan onze taal – die doorgaans nog steeds als een werkbaar (communicatie)systeem wordt beschouwd – geeft veel prijs over sociaal-maatschappelijke pijnpunten. Het feit dat men op dit moment bijvoorbeeld niet weet of iemand die voor de krant werkt, ‘verslaggever’ moet heten, of ‘verslaggeefster’ wanneer het een vrouw betreft – toont aan dat we nog maar aan het begin staan van een gelijke waarneming van man en vrouw.
De taal weerspiegelt ons denken in het klein, maar ook in het groot. Als er ongemakkelijkheid bestaat over of je wel ‘blank’ en ‘zwart’ kunt gebruiken voor huidskleur, of je het wordt ‘slaaf’ wel mag gebruiken of dat je ‘tot slaaf gemaakte’ moet schrijven, dan is dat niet alleen een taalkwestie. Het taal-ongemak is het puntje van de ijsberg van een diep en complex onderliggend, maatschappelijk gewaarwordingsproces.
Taal is niet alleen een instrument, maar het is materie op zich, die een eigen beweging kent, een eigen ontwikkeling kent, en eigen eisen stelt.
‘Boom’ denk ik, als ik door het bos loop. ‘Boom’, ‘boom’, ‘boom’.
Maar wat is die vorm, wat is het wezen voorbij het woord dat ik erop plak?
Soms lukt het me voorbij de woorden, mijn omgeving te benaderen.
De langgerekte vorm bestaat net zo goed uit bewegende deeltjes als ik.
Mijn deeltjes trillen, net als de grond onder mijn voeten. De boom rilt en suist.
Wat ons verbindt is ruis.
Het taal-ongemak is het puntje van de ijsberg van een diep en complex onderliggend, maatschappelijk gewaarwordingsproces.
*
‘Waal haal jij je inspiratie vandaan?’, vroeg iemand mij laatst in een interview. Pas later wist ik het antwoord: Inspiratie is een mooi woord voor iets waarvan ik niet met zekerheid kan zeggen of het bestaat. Het is nu juist het verschil tussen een woord en waar dat woord naar verwijst dat mij interesseert. Ik zie dat verschil niet als een harde scheiding, maar als een gebied, waar gedachten ruim baan hebben.
Ik denk dat ik niet zozeer persoonlijke gedichten schrijf als wel -ondanks mijzelf – hyperpersoonlijke gedichten, waarvan ik hoop dat ze het strikt individuele overstijgen. Ik neem mezelf alleen serieus als waarnemingsapparaat van wat zich daaraan voordoet als werkelijkheid.
Mijn indruk is dat die werkelijkheid vreemder is naarmate je er beter naar gaat kijken. Ongelofelijk en overdonderend. Zelfs als die werkelijkheid zich aan de oppervlakte presenteert als een huiselijk leven, met kinderen, een man, een kat, vrienden, bomen, werk, eten, slaap.
Mijn indruk is dat die werkelijkheid vreemder is naarmate je er beter naar gaat kijken.
Dat iemand bij het ontwaken vraagt: kun jij het begin vinden?
Dat iemand je zoon is.
Zijn hand nog warm van slaap.
Dat de tijd zich stervormig uitstrekt
naar alle keren dat de dingen zich moeilijk lieten hechten
of niet. De momentenlijn scheurt uit elkaar.
Kermend het plastic en van walvis
of was het konijn de lijm.
Laat los!
Dat iemand een man is die lacht
als je vraagt waarom lach je.
Zich omrolt.
De deken spreekt: ik lach niet.
De werkelijkheid is een rolletje plakband
hoor je.
Ik kan het begin niet vinden.
De werkelijkheid is mijn onderwerp, maar het is ook mijn materiaal. Ik kan me er iets scherper toe verhouden als ik er over schrijf. Juist als ik weet dat de taal waarmee ik voortmodder niet zuiver hoeft te zijn. Niet zuiver kan zijn. Niet zuiver is.
Want uiteindelijk is wat ik op papier zet, geen afspiegeling van wat ik heb gezien of wat ik heb gedacht. Het is een nieuwe werkelijkheid.
——–
*De geciteerde gedichten en fragmenten zijn (respectievelijk) afkomstig uit de dichtbundels Twee zonnen(Arbeiderspers, 2003), Jaja de oerknal(Arbeiderspers, 2013) enNachtboot(Van Oorschot, 2018) van Maria Barnas.
Maria Barnas is dichter en beeldend kunstenaar. Haar meest recente dichtbundel, Nachtboot, verschenen bij Uitgeverij Van Oorschot in 2018, is genomineerd voor de Herman de Coninckprijs voor Poëzie 2019 en De Grote Poëzieprijs 2019. Barnas is redacteur van De Gids en samen met Ilse van Rijn hoofd van de nieuwe master-opleiding Approaching Language aan het Sandberg Instituut. Haar beeldend werk wordt vertegenwoordigd door Annet Gelink Gallery, Amsterdam. Recente tentoonstellingen vonden plaats in De Hallen, Haarlem; CAC, Vilnius en Kröller-Müller Museum, Otterlo.
Interesse in het boek ‘Dit is een vertaling’? Bestel dan hier een exemplaar.