De lotgevallen #5: Licht
Sacha Bronwasser reageert tweemaandelijks op een kunstwerk middels een fictief kort verhaal. Dit is de vijfde editie, getiteld: Licht.
Op het moment van inslag is het twee minuten en veertien seconden over elf. Zonnige ochtend, strakblauwe lucht, windstil. In alle berichten zal vermeld worden: een stralende dag.
De snelheid van licht is groter dan die van geluid. Dit licht werpt zich vooruit terwijl de klap nog moet komen. Een fractie zit er maar tussen en in deze fractie staat alles stil. Er is een hiervóór en een hierna en we bevinden ons precies daartussen, in de gelegenheid om de zaak goed te bestuderen. Hoe vaak doet die kans zich voor? Nou dan.
Plaats van handeling is de studiezaal van een statig en toch huiselijk pand in het 7e arrondissement, recht tegenover het doelwit. De meubels werpen donkerrode, diepe schaduwen op de vloer, als uitgefreesde vormen. Wanden, stapels papier en andere rechte oppervlakken weerkaatsen het licht als projectiedoeken.
Wat zien we? Twee mensen die tot hier gekomen zijn. Een jongeman dicht bij het raam, in de frontlinie. Klaar om de glassplinters op te vangen. Een vrouw aan een bureau, gestold in haar beweging. Ze zal aan de hand van haar gebit worden geïdentificeerd.
Hier worden ze gefixeerd in de tijd, zoals de inwoners van Pompeï. Zoals tientallen anderen in de belendende panden – maar die doen er, nu althans, niet toe. Zij zijn abstracties, hun laatste momenten gaan voor altijd verloren. Anonieme slachtoffers die initialen worden, nummers , opgeraapte resten en stukjes bot uit het stof geborsteld, met een barcode eraan en een DNA-profiel.
Deze twee zijn op z’n minst in beeld, vastgelegd in hun laatste snipper tijd. Zij, de vrouw, ademt net in om een vraag te stellen en dat is het moment: twee minuten en veertien seconden over elf.
In de aangrenzende kamer klonk net nog het getap op een Macbook en in het trappenhuis daalde iemand af met piepende gympen. Toch voelt het alsof alleen zij tweeën in het gebouw zijn.
De vrouw heet Colette. Ze komt uit de Morvan maar ze woont al vijftien jaar in een voorstad, in een huurhuis dat nodig gerenoveerd moet worden. Ze is midden dertig, ze heeft die leeftijd dat de jaren lijken te talmen, heen en weer bewegen. Gisteren heeft ze d’r haar laten knippen en verven, toen ze thuiskwam beviel het haar niet en heeft ze het weer gewassen, zodat het vandaag piekerig afstaat. Ze is in een fase beland dat zoiets ineens tot wanhoop kan leiden en die wanhoop, meer dan het haar zelf, irriteert haar dan weer. Ze is een academica, heeft een goede baan bij het archief en ze zou zich niet met kapsels bezig willen houden, net zomin als ze gedachten wil hebben over de leidingen in haar huis die de huisbaas maar niet vervangt, of te lage waterdruk. Nóg irritanter vindt ze haar eigen onuitgesproken wens – ze bijt nog liever haar tong af – dat Alain, haar partner, het gedoe met de leidingen en de waterdruk oplost. Maar ze voelt de wens wel, o ja, elke keer als ze onder de slappe straal staat die uit de douchekop sijpelt.
Na een onrustige nacht is de wind vanochtend gaan liggen en heeft Colette zich na haar eerste koffie met haar spiegelbeeld verzoend. Dat nonchalante, het heeft toch ook iets los, iets jongs. Ze lacht naar zichzelf.
Terwijl ze haar lippen stift – een royale mond die godzijdank van geen leeftijd wil weten – voelt ze een weke trilling in haar onderbuik: het is donderdag. Oh, happy day. Vandaag weer een dag met die jongen. Uit zelfbescherming heeft ze hem lang zo genoemd. Die jongen uit Brussel, de student. Zo lang hij die jongen was hing er een onzichtbaar, zwaar gordijn tussen hen in. Zij een vroege millenial, hij generatie Z, twee totaal verschillende planeten. Maar de eerst veronderstelde kloof is langzaamaan gekrompen. Gedicht door de uren die ze in elkaars nabijheid doorbrengen. En door de zekerheid dat Alain weer in iets verwikkeld is, ja, dat helpt ook. Als hij over een paar dagen thuiskomt van het seminar in Brussel zal hij zijn ondergoed meteen in de wasmachine moffelen, iets té enthousiast vertellen over zijn collega’s en zal hij zijn oplichtende telefoon (de trilstand al uitgezet) angstvallig op zijn lijf dragen. En dat getrimde okselhaar ineens, de kanarie in de kolenmijn wat betreft affaires.
Het kan haar eigenlijk, eindelijk, niets meer schelen.
Colette zit ver genoeg van hem af om geen lichaamswarmte te voelen, maar dichtbij genoeg om af en toe iets te ruiken en wat ze ruikt is nieuw en bevalt haar.
Luuk, hij heet Luuk. Op dinsdag en donderdag zitten ze op nog geen twee meter afstand van elkaar te werken. Colette aan een onderzoeksproject rond een paar recentelijk ontdekte, hoogstwaarschijnlijk originele, tot nu toe verloren gewaande brieven van Vincent van Gogh. Luuk met zijn hoofd in de correspondentie tussen Piet Mondriaan en de architect J.J.P.Oud, die onderdeel uitmaakt van de collectie van het instituut. Hij gaat erop afstuderen.
Colette zit ver genoeg van hem af om geen lichaamswarmte te voelen, maar dichtbij genoeg om af en toe iets te ruiken en wat ze ruikt is nieuw en bevalt haar.
Verse gist. Een beetje zweet – hij is jong. Goedkope shampoo.
Soms praten ze wat, steeds vaker lopen ze rond het middaguur even samen een blokje om, lunchen op een bankje of bij Le Concorde om de hoek. Zij betaalt, zij met haar vaste baan. Over hun werk hebben ze het nauwelijks, hoewel ze vaak iets voor hem opzoekt en klaarlegt, wat hij echt lijkt te waarderen. Hij babbelt wat over zijn bijbaantje in een restaurant, maakt zich nogal druk om het milieu en mensen die grote porties vlees bestellen en die porties dan niet opeten. Hij geeft leuke imitaties van vaste klanten, zij vergelijkt ze met filmpersonages, conversation flows. Ze lachen. Dan keren ze, gehaast lijkt het wel, terug naar die warme cocon met hoge ramen en de geur van op papier vastgelegde kennis. Zijn kromme rug zag ze eerst als een teken van te veel schermtijd, nu komt het haar voor als het bewijs van zijn toewijding, geestelijke bagage die zich begint op te hopen. Ze ademen dezelfde lucht, tikken op hun beider laptops, ze zijn verbonden door duizenden kleine schakelingen.
Een paar weken heeft ze dit nu laten groeien en broeien, onder een stolp in zichzelf. Maar hoe lang kan zoiets duren? Haar stemming schiet van wanhopig naar lichtzinnig, haar zelfvertrouwen is een wild flakkerende vlam en ze is hyperalert. Het aantrekken van een spijkerbroek voelt als een streling, ze is gestopt met nagelbijten en is drie kilo afgevallen. Ze aait haar poes met overdreven lange halen. Ze ziet wat een amberkleurig bloes met haar ogen doet. Haar werk lijkt vanzelf te gaan, ze houdt de laatste weken zelfs van het forenzen en van haar medepassagiers in de metro. De kastanjebomen langs de boulevard spreiden hun jonge bladeren en hun witte kaarsen met obscene gretigheid. De dagen zijn elektrisch geladen en ze denkt: vandaag zet ik een stap.
De jongeman is zichtbaar op rechts, in het volle licht dus. Luuk uit Brussel, onlangs 23 geworden en in de laatste fase van zijn studie. Waarom hij dit onderwerp heeft gekozen, hoe hij de kleine beurs heeft binnengesleept, hij wéét het eigenlijk niet meer. Het leek zo’n goed idee van zijn mentor en eerlijk, in de eerste maanden geloofde hij er ook echt in. Maar naarmate hij zich verder in de brieven van Mondriaan en Oud verdiept, hoe meer ze hem ergeren. Als hij op dinsdag en donderdag naar het instituut reist heeft hij het gevoel dat hij weer naar het bejaardenhuis moet, om het geklets van oude mannen aan te horen. Een spirituele revolutie voorzagen ze, maar wat is daar nou van terecht gekomen? Nog een Wereldoorlog, die kwam er. Hij ergert zich aan dat verhevene … ‘We kunnen alleen zuiver zijn als we de bouwkunst weer zien als kunst’ … en dan steeds dat bevoogdende, over ‘menschen’ die nog niet klaar zijn voor hun inzichten … wat vreemd dat zaken die hem een jaar geleden nog in een soort, tja, noem het maar historische vervoering konden brengen, hem nu volledig koud laten. Misschien is het zo’n fase, hij had het er pas nog over met zijn studievriend Noa. Maar fase of niet, hij overweegt toch er de brui aan te geven. De onderzoeksbeurs van The Mondrian Papers kan hij missen, hij zou zes dagen in het restaurant kunnen werken en dan gewoon even verder zien. Dat doet bijna iedereen die hij kent: even verder zien.
In het restaurant werkt ook Cléo. Kleine, stoere Cléo met de lip-piercing en de schuin omhoog wijzende ogen, die de klanten te woord staat als een dominatrix, hand op het hoekige heupje. Alles aan haar is klein en scherp, Italiaans beeldhouwwerk. Onlangs is hij met haar mee geweest naar een klimaatdemonstratie. Eerst hadden ze op hun werk in de voorraadruimte protestborden geschilderd en daarna, dicht tegen elkaar aan marcherend, in de menigte lopen schreeuwen. Een hardcore veganist is ze, dat gaat hem wat ver, maar hij voelt dat hij zich óók interesseert voor die dingen, ze gaan hem ten slotte ook aan. Beter de planeet redden dan muggenziften over ‘Neo Plastische principes’, al is het voordeel dat hij daar Cléo mee kan vermaken. Als ze lacht doet ze hem denken aan een fonkelende zwarte diamant, een steen die straalt en zuigt tegelijk.
Het moeilijkste zal het worden om zijn beslissing, stel dat hij stopt, aan zijn moeder mee te delen. Zijn moeder maakt schoon op het vliegveld van Zaventem en is zo trots op hem, Luuk, haar gestudeerde zoon. De verantwoordelijkheid van kinderen tegenover hun ouders, de drukkende plicht om het beter te doen, daar hoor je nooit iemand over.
Hij ziet er ook tegenop om zijn collega Colette in te lichten. Zij steunt hem zo overtuigd, helpt hem bij zijn onderzoek. Het is echt een aardige vrouw, maar haar behulpzaamheid is soms wel een beetje … véél. Ze lunchen wel eens samen – met wie zou hij anders moeten lunchen – en het is altijd leuk als je iemand aan het lachen kunt maken. Maar hij durft eigenlijk niets meer over zijn vorderingen, noem het maar haperingen, te zeggen, want dan gaat ze weer iets voor hem uitzoeken, of ze heeft een advies, of ze biedt aan te helpen en dan moet hij daar weer wat mee.
Het is elf uur geweest, nog anderhalf uur en dan is het pauze. Dat hij daar naar uitziet is misschien het definitieve bewijs dat hij een ambtenaar is geworden in zijn eigen onderzoek. Hij zal een proberen het er met Cléo over te hebben, haar deelgenoot maken van zijn twijfels, misschien begrijpt ze dan dat hij haar mening echt hoog heeft zitten. Misschien lacht ze hem uit.
Hij hoort Colette schuifelen achter haar bureau, papieren verleggen. Vanochtend zag ze er anders uit, er was iets met d’r haar. Nogal pluizig.
De vraag is niet gesteld. Het besluit is niet genomen. De kat zal tevergeefs wachten en de moeder in Zaventem zal de volgende dag een telefoontje krijgen. Het is twee minuten, veertien-en-een-halve seconde over elf en niemand die erbij was zal het kunnen navertellen. Niets over het licht, de schokgolf, de hitte. De lantaarn perst zich in de gevel, de gevel klapt het pand binnen, bewakingscamera’s gaan op zwart, alle ruiten in de wijde omtrek verpulveren, scooters verbuigen, muren verbrokkelen, lichamen zijn in één klap geen lichamen meer; een middelpuntvliedende, vraatzuchtige schokgolf vernietigt alles en iedereen binnen haar bereik. Voor het besef is ingedaald is er al niets meer over.
Zo troosten de nabestaanden elkaar, over een paar uur en op de herdenkingsbijeenkomsten in de toekomst: ze hebben niet geleden, ze hebben er geen weet van gehad. Het was over op het moment dat het begon.
Wil je Sacha Bronwasser een kunstwerk voor een kort verhaal voorstellen? Dat kan. Stuur je suggestie naar maurits@mistermotley.nl