De lotgevallen #4: Eén
Sacha Bronwasser reageert tweemaandelijks op een kunstwerk middels een fictief kort verhaal. Dit is de vierde editie, getiteld: Eén
Het voorwerp ligt voor Kara op de gedesinfecteerde inspectietafel. Ze heeft toestemming gekregen voor een sensorisch onderzoek in de daglichtcel – bij hoge uitzondering. Tarek, de collega die ze het vaakst om raad vraagt, wist niet wat ie hoorde toen ze het hem die ochtend in de kleedruimte vertelde.
Dat was hem al drie keer geweigerd, had hij gezegd, ‘en daar hadden ze gelijk in, want ik heb het toch opgelost. Maar dat jij dit zo snel al mag doen betekent dat ze je iets extra moeilijks hebben gegeven.’ Hij had de afgunst met een schouderbeweging afgeschud. ‘Jij moet wel héél goed zijn. Je werkt hier nu wat? Een jaar? Tss. Extreem, hoor.’
Kara treuzelt. Handschoenen trekt ze normaal gesproken alleen uit om ze meteen te vervangen door nieuwe. De caps heeft ze in geen tijden uit haar oren gehaald. En dan dat felle, ongefilterde licht…ze heeft zelf om dit uitgebreide onderzoek gevraagd, maar toch. Zo direct, zo ongecontroleerd, ze is er bang voor. Maar het is nodig. Ze heeft het voorwerp nu al een paar dagen onder haar hoede en haar onderzoek is gestokt. Zo gaat het te lang duren en ze wil haar baan graag houden. Nu meer dan ooit.
Kara was ruim een jaar geleden benaderd via een staatsmelding – of ze wilde solliciteren bij de Associatiedienst. Het was voor het eerst in haar leven dat er een beroep op haar werd gedaan en ze was dolblij geweest. Werk gaf kans op een woning groter dan twintig vierkante meter, dat ten eerste. En het viel haar zwaar om altijd vrij te zijn. Haar partner João vond dat zo grappig aan haar. Druktemaker, springveer. ‘Jouw energie is gewoon te hoog afgesteld’ had hij wel eens gezegd bij het wakker worden, een lome warme arm om haar borst, zijn stem nog schor. Zij lag al een uur of twee, klaarwakker, naast hem aan haar combi-niveau te werken. ‘Jij zou zelfs je eigen eten nog klaarmaken als dat zou kunnen. Ga jij maar lekker arbeiden als je dat fijn vindt.’ Ze had een zwak voor zijn ontspannen houding en zijn taalgebruik. Hij rook naar ozon. Hij zou een leuke vader zijn.
Ze had positief op het verzoek gereageerd en toen was het wekenlang stil gebleven, tot het onderzoek blijkbaar was afgerond en de ping kwam dat ze kon beginnen.
De eerste keer in het Associatiegebouw was ze opgewonden geweest, bijna net zoals toen João en zij voor een testontmoeting bij elkaar waren gezet. Ze had nog nooit dit type gebouw van binnen gezien, zo’n gebouw met wanden die in negentig graden tegen elkaar stonden, met muren die helemaal geen licht doorlieten en ramen waar je juist alles door kon zien. Een voormalig ziekenhuis, uit de tijd dat er nog ziektes waren. Sommige van die gebouwen waren meer dan driehonderd jaar oud, zeiden ze.
Ze herinnerde zich die eerste dag heel helder. Een afgetrainde medewerker had haar opgewacht bij de glazen draaideur, die opende nadat Kara gescand was.
‘Welkom, Ik ben Stevie, je chef, ik kwalificeer als ‘hen’ zei hen, standaardprotocol, en Kara zei: ‘Dank je. Kara, ‘Zij’. Beiden raakten ze lichtjes hun eigen voorhoofd aan met de rug van hun hand. Daarna ging Stevie haar voor door een parcours van lange gangen met rechte wanden, gekleurde strepen op de vloer en verlichting uit lange buizen aan het platte, lage plafond – toch wel ongeveer zoals Kara het zich altijd had voorgesteld. Oud was het, zeker. En de mensen waren echt klein, vroeger.
Stevie liep in snelwandelpas. Steeds één voet aan de grond, heupen wringend van links naar rechts, flinke vaart erin. Hen had een pezige nek, Kara vermoedde, beetje jaloers, dat hen een sportkuur had gehad. Misschien hoorde dat bij de baan en kon zij dat op den duur ook krijgen.
De Associatiezaal was een grote vierkante ruimte, ook hier alles recht en hard en verlicht van boven, waar de voorwerpen uitgestald lagen op lange tafels. Het waren er een stuk of honderdvijftig en dat getal was al jaren constant, zei Stevie. Iedereen associeerde aan twee tot vier zaken tegelijk; wie echt een moeilijk geval had, wat vrij zelden voorkwam, mocht zich terugtrekken in de geïsoleerde daglichtcellen voor een onbeschermd zintuiglijk onderzoek. ‘Wij duiden hier vooral non-voorwerpen uit de twintigste en eerste helft eenentwintigste eeuw’ zei Stevie. De tijd van ná het papier en vóór de digicrash; Het Zwarte Gat.
Ze had nog nooit dit type gebouw van binnen gezien, zo’n gebouw met wanden die in negentig graden tegen elkaar stonden, met muren die helemaal geen licht doorlieten en ramen waar je juist alles door kon zien.
Per voorwerp werd er tot een maximum van acht dagen aan geassocieerd, door één of meerdere medewerkers. Als een voorwerp werd toegeschreven kreeg het een definitie en een pedigree, en werd het toegevoegd aan Informatie. Case closed. Voorwerpen waarvan toeschrijving onmogelijk bleek bleven soms nog een tijd in het instituut ‘op de plank’ liggen, de zg. cold cases, een enkel geval belandde in de categorie Kunst en werd opgeslagen in een apart gebouw in de Zwitserprovincie, waar publiek er op gezette tijden naar mocht komen kijken – er kwam nog wel eens een toeschrijving uit voort. Hopeloze voorwerpen werden vernietigd: non cases.
Het werk was nooit af, er kwam geen einde aan wat de voorculturen aan spullen ophoestten. Er kwamen altijd weer voorwerpen binnen, minstens twee per week, en zo bleef het associëren gaande in een constant tempo. Kara’s werkgever was één van de vijf meest toonaangevende instellingen op dit gebied. Dat ze haar nodig hadden voelde als een uitverkiezing. Ze had haar rug gerecht, haar kin opgetild. Echt werk, het was fantastisch.
‘Een voorrecht’ had Stevie haar gedachten geraden, ‘dat is het. Stel ons niet teleur.’
En nu is het al zover. Een voorwerp voor gevorderden, een extra ingewikkelde zaak. Het object: een holle, ovalen vorm aan een lange, puntige steel. Het materiaal is al door de dendrochrono gehaald. Hout van de uitgestorven Tilia platyphyllos, rond 1600 geplant, gekapt tussen 1840-1850, in deze vorm gesneden rond 1860. De vorm lijkt op een lepel, een voorwerp om vloeibaar voedsel mee op te scheppen, maar daar begint de twijfel. De komvorm is ongebruikelijk ovaalvormig in de breedte en de steel is ongebruikelijk puntig. Daarbij komt dat het voorwerp is gevonden, op borsthoogte bevestigd tegen een muur met een veel jonger metalen stripje – te veel ongebruikelijke omstandigheden voor de lepel-optie. Schiften, deduceren, kiezen – het begin is altijd makkelijk.
Dan die binnenkant. Daar staat een statische afbeelding op, of ín, eigenlijk. De afbeelding is aangebracht in een olie-substantie uit vermoedelijk eind twintigste eeuw (deviatie tot 2010) maar in een techniek en stijl die veel ouder moet zijn. De afbeelding beweegt dus niet, dat is ongebruikelijk, maar over de voorstelling twijfelt Kara helemaal niet. Hier in de daglichtlamp kan ze het goed zien, ze hoeft het niet door de beeldbank te halen: het stelt de zee voor.
Met João is ze twee jaar geleden naar een zee-projectie geweest, een schouwspel dat sindsdien regelmatig in haar dromen opduikt. Eindeloos aanrollende rijen golven, aan- en afnemend geruis, steeds dezelfde beweging en toch was er geen herhaling. Bezwerend. Toen ze na afloop naar huis liepen door de lege, avondrood kleurende straten, waren ze er allebei stil van geweest. En toen ze gingen praten, beiden betoverd door het plotselinge besef van tijd en ruimte, zeiden ze allebei hetzelfde: dat het misschien nu wel het goede moment was om een aanvraag voor een kind te doen.
Dat was het begin van een slepende procedure, met uitstel en wachtlijsten ‘helaas, er is voorrang gegeven aan…’. Pas toen ze in dienst kwam bij de Associatiedienst was er ineens, onverklaarbaar, vaart in gekomen. Mochten ze het fertilisatietraject in en lukte alles wat eerder zo moeilijk was.
En nu is het bijna zover. Over een maand kunnen ze het kind afhalen. Hoe dichterbij het komt, hoe verder weg het lijkt. Net als die massa’s water die er vroeger waren.
Hier in de daglichtlamp kan ze het goed zien, ze hoeft het niet door de beeldbank te halen: het stelt de zee voor.
De zee dus. Ze noteert de kleuren in dit licht: helderblauw met een hint van aquamarijn in de voorgrond; grijze, grijsgroene en kiezelkleurige vleugen in het centrum van het plaatje. Beweegt het echt niet? Nee, roerloos.
Nou, vooruit. Kara schuift haar beanie van haar hoofd en haalt haastig, om haar eigen aarzeling vóór te zijn, de caps uit haar oren. Een lichte, zuigende plop. Terwijl de lucht koud en een pijnlijk in haar oorschelpen vloeit trekt ze de handschoenen uit en gooit ze in de stortkoker. Haar hart bonkt ineens in haar keel, ze probeert haar onbedekte oren niet te voelen. Het is intenser dan ze had verwacht.
Handen van lood. Ze ziet ze zelden in zulk helder licht, niet zwart maar diepdonkerbruin, zijn ze wel van haar? Op de rug van haar linkerhand zitten grillige, pigmentloze vlekken rond haar knokkels. Vitiligo, de fertilisatie-arts had er nog bedenkelijk naar gekeken, ‘dit is iets wat we er genetisch moeilijk uit krijgen.’ Het was dat haar synapsen zo ongebruikelijk goed en actief waren, dat compenseerde volgens hem. ‘En kroeshaar, dat is een grote plus. Ik maak er een uitzondering voor, maar we gaan het wel bij één laten’.
Die ene ligt nu in het borelingencentrum, bijna klaar. Kleine handjes, kleine oortjes, kleine alles. Het is een ‘het’, hebben ze vorige week gehoord, en er is een korte hologram-loop gestuurd die João en zij nu al zeker honderd keer hebben bekeken. Het kind slaapt, het ademt onvoorstelbaar licht en tuit heel even het mondje, in eindeloze herhaling. Het is het mooiste dat Kara ooit heeft gezien.
Als het klaar is mogen ze het precies tien jaar houden, tien jaar – een oceaan van gevulde, nuttige, zinnige tijd, tijd met een opdracht, tijd met een doel, hoe onbekend ook. Haar moeder in tegenlicht, zwaaiend, naar haar roepend, een beeld dat even uitklapt en trillend blijft staan. Kara slikt een lach weg, concentreert zich op het hier en nu en slaagt erin haar handen op te tillen. Ze legt ze op haar hoofd en doet even haar ogen dicht. Het kortgeschoren haar prikt tegen haar blote handpalmen, ze voelt elke haar afzonderlijk. Zo zal het voelen, maar dan klein.
Het voorwerp. Nu. Kara’s vingertoppen registreren een reliëf, maar ook gladheid door wrijving en toevoeging van vloeistof, vet welllicht. Een gebruiksvoorwerp. Ze haalt het ding langs haar vingers, haar handpalmen, de aanraking is onaangenaam gevoelig maar ook ongelooflijk precies. Kinderen, weet ze van de cursus, nemen het meeste waar met hun handen en mond. Nog steeds met haar ogen dicht brengt ze het ding naar haar gezicht, steekt haar tong uit en likt aan de buitenkant.
De structuur is nog duidelijker zo. Een geribbeld oppervlak heeft meer contact met de lucht, kan meer opnemen en afgeven. Zenden, ontvangen? Kara denkt aan radiatoren, tissues, breisel, ze probeert ordeloos te associëren, alles op te laten komen dat van nut kan zijn. Oppervlaktes die opnemen, afgeven. Handdoek, zeef, schotelantenne, microfoon, luidspreker, een heel kabinet van oudheden verschijnt voor haar geestesoog. Het hout zuigt niet aan haar tong, dat wil zeggen dat het verzadigd is, en het is licht bitter. Informatie waar ze nu niks mee kan, dat laat ze even liggen.
De binnenkant. Ook daar: na het kijken, het proeven. Geen duidelijke smaak, wel nog meer textuur. Met haar tong volgt Kara de afbeelding die ze al heeft gezien: de grote golven van de onderkant van de afbeelding, steeds dichter op elkaar naar het midden toe. De suggestie van diepte. Afstand, perspectief, suggestie. Voorlopig blijven het losse termen, ze tast in het duister.
Ze houdt haar ogen dicht terwijl ze het voorwerp nu naar haar neus verplaatst. Geen reactie, geen enkele geur, helemaal niets. Haar neus is matig, weet ze, maar hier is geur echt afwezig, afgesleten. Dan gaat het naar het linkeroor. Haar onbedekte oor, dat het zo koud heeft en dat nu zo veel kleine geluidjes in deze geïsoleerde ruimte registreert: het geschuif van haar eigen kleding, een licht tikken in de buizen die over de muur lopen, haar nagels over het hout. Nu laat ze de komvorm om haar oorschelp sluiten. Luisteren.
Daar.
Hoort ze de zee? Kan het een primitief soort geluidscontainer zijn?
Een zacht geruis is vrijwel meteen hoorbaar. Zacht, ritmisch geruis. Kara’s adem stokt: het voorwerp geeft iets af. Ze haalt het van haar oor, het geruis is weg. Ze plaatst het terug: daar is het weer. Ze verplaatst het voorwerp naar haar rechteroor: hetzelfde. Iets anders van klankkleur, maar onmiskenbaar. Kara voelt de opwinding, het scherp afgebakende gevoel een spoor te hebben gevonden. Loslaten nu, associëren. Concentreren, verbinden. Ze ziet de zee-projectie, geruis, af- en aan. Hoort ze de zee? Kan het een primitief soort geluidscontainer zijn?
Nog een keer. Geruis, ritmisch, een rustige slag die nu iets versnelt. Of hoort ze het kind? Ze dacht er net aan, ze zag het filmpje voor zich, hoort ze het nu? Kan het voorwerp gedachten raden? Er komen de vreemdste uitvindingen en prototypes uit die tijd, ze herinnert zich een zwart doosje dat onlangs toegeschreven is, een pieper, dat een signaal gaf dat de eigenaar aanspoorde via een apparaat elders een gesprek te gaan voeren. Je weet nooit. Ze luistert geconcentreerd, wat een wonderlijke uitvinding, gemaakt uit componenten uit vijf eeuwen, een ding dat je gedachten van audio voorziet. Zij denkt aan haar toekomstige boreling en deze kom, beschilderd met de zee, laat haar het hartje horen.
Kara opent haar ogen, ze zijn nat, ze wil het moment vasthouden voor ze gaat noteren.
‘Kara’.
Zonder caps komt de stem van Stevie binnen als een alarm. Stond hen daar al die tijd? Hen heeft de armen achter de rug gevouwen en drukt de deur, die geluidloos is opengegaan, dicht. ‘Kan ik je even storen’, een vraag zonder vraagteken. Kara knikt, het voorwerp belandt op tafel met een knal die haar doet krimpen.
‘Je bent nog niet zo ver, zie ik’ zegt Stevie met een kin-beweging naar het vrijwel lege notitiescherm. ‘Misschien kan ik je inspireren.’ Kara kijkt haar aan, voelt zich naakt, wil haar beanie op, haar handschoenen aan, haar caps in.
‘We weten dat João en jij op een boreling wachten. Een nonbinary, toch? Leuk, gefeliciteerd.’ Stevie’s mondhoeken krullen iets op, Kara knikt, voelt zich betrapt. ‘Misschien heb je gemerkt dat de procedure versnelde vanaf het moment dat je hier kwam werken’. Kara knikt traag, waar gaat dit heen, hoe weet Stevie dit? ‘Ja, we waren erg blij dat het door kon gaan’ zegt ze met de stem van een vreemde.
‘Je weet dat niet iedereen in aanmerking komt voor een kind, en ook niet voor werk. Misschien had je zelf al geassocieerd dat het een met het ander te maken heeft.’ Stevie schuift nu naast Kara, leunt tegen het werkvlak. ‘Als bedrijf stimuleren we kindzorg, het is een belangrijke fase en het komt het associatie-vermogen vaak ten goede. Maar we willen tegelijkertijd zekerheid dat de ouder-werknemer blijft presteren, ook in de komende tien jaar. Daarom heb je onlangs dit extra interessante geval gekregen.’
Het non-voorwerp ligt zwijgend tussen hen in op tafel. De golven roerloos, gestold. Kara weet ineens niet meer zeker wat ze net heeft waargenomen, het komt haar dwaas voor. In het felle licht ziet ze dat Stevie ouder is dan ze altijd heeft gedacht.
‘We hebben een goede afspraak met het borelingencentrum. Als werknemers goed presteren behouden ze hun recht op het kind. Daarom hebben we je een test gegeven – een extra ouderschapstest, zo moet je het zien. Het voorwerp dat je hebt heeft al een toeschrijving, een honderd procent geval. Als je er vandaag uitkomt is het kind voor jullie. Mocht het niet lukken, dan gaat het helaas niet door. En moeten we, dat spreekt voor zich, ook je contract beëindigen.’
Kara’s hoofd wordt gevoelloos, dan haar hals, haar bovenlijf. De zitting van haar stoel is verdwenen, ze ziet haar handen als onbekende, weke dingen liggen.
‘Maar, ik..’ zegt ze – geen geluid, kuchen – ‘ik, wij…ik had wel begrepen dat we door dit werk recht hebben op een groter verblijf, João en ik en..’
‘Dat klopt’ zegt Stevie monter, ‘maar dat is stap twee. Drie eigenlijk. Eerst geschikt, dan de boreling, dan de grotere woning. We vertellen dat altijd pas in een laat stadium, het zou onnodig veel druk op het fertilisatieproces en het werk leggen’. Hen staat nu weer achter haar, ze hoort de deurklink omlaag gaan, klik.
‘Succes vandaag. Het zal niet moeilijk zijn, je hebt talent en je mag je zintuigen gebruiken. Heb er vertrouwen in. Het komt vaak goed.’
De deur sluit en door de glazen tussenwand ziet Kara haar chef wegsnellen. Ze draait zich om naar de tafel, daar ligt het voorwerp, onveranderd, een oog dat haar aankijkt en niets prijsgeeft.
Ze heeft nog vier uur.