De kunstwerken die 2021 kleur gaven – volgens Maurits de Bruijn
Welke kunstwerken werden in 2021 fysiek gezien en zijn blijven kleven? Mister Motley-redacteur Maurits de Bruijn kiest voor het werk van Marinus Boezem in het Kröller-Müller Museum en de tentoonstelling van Sigalit Landau in het Joods Museum.
Het werk van Marinus Boezem bestaat niet. Dat bleef door mijn gedachten zingen, nog lang nadat ik zijn wonderlijke Alle Shows in het Kröller Muller had verlaten. Alle materie die zich in de aaneengeregen zalen ophield, was op zichzelf niet bijzonder, is niet figuratief, niet door Marinus, of laat staan een andere kunstenaar, gemaakt. Het waren geen schilderijen, of foto’s. Ja, er hingen wat tekeningen aan de muur, maar dat zijn slechts de schetsen voor de eigenlijke werken. Dat waren de beloftes, zakelijke voorstellen die Boezem in een net koffertje stak om ze te verkopen.
Wat de bezoekers van de tentoonstelling deze zomer en dit najaar in het Kroller Muller aantroffen, waren veren, zand, witte tafelkleden en vrij veel meters aan al even witte gordijnstof, die zo wit was dat het naar blauw neigde. Soms doen kleuren dat, dan zijn ze zo erg iets dat het teveel wordt en ze tot iets anders verworden, zoals ontzettend oranje onvermijdelijk richting rood of geel beweegt. En er waren ventilatoren; ongelofelijk veel ventilatoren.
Het waren die ventilatoren die de gordijnen deden wapperen, die het zand deden opstuiven, de veren lieten dwarrelen en de blauwwitte tafelkleden op spookachtige wijze deden dansen. Het was onmogelijk naar de tafels met op- en neer plooiende kleedjes te kijken en je aan de suggestie te onttrekken dat er een onzichtbare reus voorbij liep die de stof tot bewegen dwong. Marinus Boezem maakt illusies, droomscenario’s, eenvoudig uit te voeren onmogelijkheden. Zijn ventilatoren laten honderden witte veren kriskras door een witte box vliegen, en zo ontstaat er een mensgrote sneeuwbol zonder centrum, zonder onderwerp, zonder een miniatuur van het Moskouse Rode plein, zonder minikerstboom, of Vrijheidsbeeld. Het door lucht geanimeerde zand deed me onherroepelijk aan Dune (2021) denken, maar dat was volledig aan mij te wijten, ik bekeek de film een dag voor ik naar de tentoonstelling toog, het was een flauwe grap van mijn kortetermijngeheugen die me tot een glimlach dwong, omdat ik me voorstelde hoe een miniatuurgrote Timothée Chalamet zich een weg door de Madurodamgrote woestijn baande.
De gordijnen waren de absolute showstelers van Alle shows, pun intended. Ze speelden in maar liefst drie constellaties een rol, waarvan twee me nog bezighouden. In het eerste geval, in Show VIII, Zeilenplan, betrof het een tweeluik. Twee gordijnen die naast elkaar aan een hoog, breed rek waren opgesteld, met strikken verbonden aan de bovenste, onderste en de zijliggers. Achter de gordijnen twee staande ventilatoren die hun best deden de doeken weg te blazen, zodat ze elkaar in het midden vonden, als een kus. De bezoeker mocht ertussen gaan staan, om zich aan weerszijden door het stof te laten raken, maar daar had ik geen behoefte aan. Ook de foto’s die ik daar later van zag, vond ik nogal dommig. Ik wilde juist zien hoe de twee doeken elkaar beroerden, als in een liefdesscène, zonder tussenkomst van een figurant.
Het andere gordijnwerk, getiteld Gordijnenkamer, was zoals de naam doet vermoeden grootschaliger. Het betreft een door witte stof omheinde ruimte, een inkeping maakt het mogelijk het vierkant te betreden. Ook hier deden ventilatoren de gordijnen opbollen, al was de lichamelijke ervaring en de suggestie die wordt gewekt totaal verschillend van Zeilenplan. Hier deed de lucht de kamer krimpen, door de gordijnen te laten wijken en zo beurtelings meer ruimte in te laten nemen. Hier veranderde een kamer constant van vorm, zoals vrijwel alles in deze tentoonstelling zacht, compleet ongrijpbaar, amorf, fluïde en onvoorspelbaar was. Hier twijfelden materialen, lieten zich constant ombuigen, hier werden veren tot leven gewekt en hier stierf stof als de lucht van de ventilator de andere kant op wordt gestuurd.
Ik verliet de tentoonstelling en stelde me de werken na sluitingstijd voor. Ik liet ze een voor een aan mijn geestesoog voorbijgaan, en ik zag een verzameling doodgewone objecten. Met de nadruk op dood.
Waar Marinus Boezem alles in beweging bracht, laat Sigalit Landau voorwerpen stollen, zwijgen, stilstaan. Ook Landau maak gebruikt van alledaagse voorwerpen, in het Joods Museum zijn een kinderjurkje, een viool, wat schoenen en een aantal vissersnetten te zien. Maar alledaags is niet het woord dat ik voor deze tentoonstelling zou gebruiken. Met sprookjesachtig resultaat zijn deze objecten door Landau en haar team in het water van de Dode Zee gedoopt, niet even maar wekenlang, tot het zout – dat zich nou eenmaal zo gedraagt in deze hoge concentratie – het geheel inkapselde en kristalliseerde. Als een korst om een gepekelde vis. Als een platgeslagen kippenborst die met broodkruim gepaneerd is. Als sneeuw op een overhemd dat aan een waslijn is blijven hangen. Zo is het jurkje uitgehard, glimmend en zwaar geworden, alsof het met diamanten is belegd. In het in- en inzoute meer dat de Dode Zee is, transformeren voorwerpen in kunstwerken, precies zoals Boezems ventilatoren doen, al doen die windapparaten het onmiddellijk en doet de zee er langer over. Al worden Boezems voorwerpen in beweging gebracht, en worden die van Landau bevroren, als onder een Bijbelse vloek.
Deze voorwerpen sterven tweemaal. Eén keer aan het einde van hun leven als alledaags object, het tweede einde wordt gemarkeerd door hun onderdompeling in het water. Maar na hun tweede dood keren de voorwerpen terug, als hebberigmakende, geconserveerde sculpturen, niet door de mens maar door de natuur vervaardigd. De kunstenaar heeft de neiging haar werk aan een uitvoerig conceptueel proces te onderwerpen, zoals ze de schoen in het zoutmeer doopt, dompelt ze haar werk naderhand nog eens onder in dikke lagen betekenis op dikke laag betekenis. Van mij hoeft dat niet. Ik heb de vissersnetten liever precies zoals ze zijn, tot ornament verworden, meer vorm dan wat dan ook, omdat het als net volledig onbruikbaar is geworden. En alleen dat aspect maakt het al tot kunst, want wat kan een nutteloos voorwerp anders zijn?
Haar zoutwerken ondermijnen het kunstenaarschap in zekere zin, want geen enkele maker zou ooit in staat zijn de natuur in deze te overtreffen, een met kristallen belegde hakschoen zal altijd lelijker zijn dan de exemplaren die de Dode Zee vervaardigd heeft. En dat is ook precies de tragiek van de kunstenaar, dat het universum hem altijd zal inhalen, overtroeven. Wat mij betreft gaat het werk daarover en niet per se over de christelijke danwel Joodse doop, over de Holocaust of over Orpheus die afdaalde naar de onderwereld zoals Landau afdaalde naar het diepste punt op aarde, wat mij betreft heeft Landau’s werk niks met Freud, Lacan of met alchemie van doen.
Ik denk, hoop en wens dat het zo simpel mag zijn als een confrontatie met deze bijna buitenaardse voorwerpen, sommigen nog nadruppelend van het zeevocht dat op de speciaal voor die reden geïnstalleerde onderstellen die de museumvloer (maar natuurlijk eigenlijk de oude synagogevloer) moet beschermen. Het is bijzonder simpel maar groots, episch en magisch tegelijk. Het visnet dat voor me hangt, realiseer ik me, heeft een weg afgelegd die ik nooit zou kunnen afleggen en is in dat opzicht totaal onbegrijpelijk en ongrijpbaar, zoals veren die door de lucht dwarrelen, zwaluwen in de schemer, mensen die je vanuit een luchtballon op aarde ziet lopen, of opstuivend zand.