De kunst van het genezen – met bezoeker Fanny in Museum de Fundatie
Vanaf vandaag verschijnen er (vrijwel) geen tentoonstellingsbesprekingen meer op onze site. Nadia de Vries leverde deel I af van onze nieuwe serie De Ontmoeting, waarin Motley-auteurs een expositie bezoeken met iemand en het gesprek met deze metgezel de manier wordt om over het werk te spreken en vertellen.
Het is een woensdag in september, en ik ben in Zwolle. Eerder deze maand is de expositie Gelichaamd van de Nederlandse kunstenaar Nieke Koek geopend in Museum de Fundatie. In deze solotentoonstelling onderzoekt Koek, voor wie de hedendaagse gezondheidszorg een terugkerende inspiratiebron is, hoe de kunstenaarspraktijk kan worden toegepast als medisch instrument – en andersom. Gelichaamd is de eerste museale solopresentatie van de kunstenaar, en biedt een overzicht van Koeks medisch-artistieke verkenningen van de afgelopen tien jaar. Wat hierbij noemenswaardig is, is dat Koek voor haar projecten regelmatig samenwerkt met zorginstellingen, medisch personeel en ook patiënten. Daarmee is het werk van Koek niet speculatief, zoals wetenschappelijk georiënteerde kunst vaak is, maar een directe reactie op de alledaagse, inderdaad gelichaamde werkelijkheid van het leven met een fysieke beperking.
Voor de nieuwe reeks van Mister Motley, De ontmoeting, zal ik vandaag het spits afbijten en een toevallige medebezoeker vragen om mij naar de expositie van Koek te vergezellen. Een onderneming die eigenlijk best spannend is, besef ik nadat ik de ingang van het museum ben gepasseerd. Voor mijn werk als criticus ga ik altijd alleen naar tentoonstellingen, en als ik bekenden tegenkom is dat vaak puur omdat we naar dezelfde persbezichtiging gaan: van echte gesprekken is er weinig sprake. Vandaag is een spontaan gesprek juist het hele doel van mijn bezoek. Maar zit de gemiddelde museumbezoeker wel te wachten op zo’n gesprek? Wat als iedereen hier – zoals ik, onder normale omstandigheden – gewoon met rust wil worden gelaten? We gaan zien wat ervan komt, denk ik terwijl ik mijn jas ophang.
Op het bankje in de hoofdzaal van de expositie zie ik haar zitten. Een oudere dame in een donkergrijs vest, met de informatiefolder van de tentoonstelling in de hand. Ze is alleen, net als ik. Ik wil haar aanspreken, maar ik ben nog te verlegen – beter eerst wat kunst bekijken. Ik maak een rondje door de expositie en passeer het videowerk Patiënt (2020), een klein portret dat Koek van haar oom maakte. In de video vraagt Koek haar oom, die op 68-jarige leeftijd een hersenbloeding kreeg en daarna deels verlamd raakte, om de omtrek van zijn handen op papier te zetten. De rechterhand, zijn ‘goede’ hand, trekt zonder probleem de linkerhand om. Die laatste, daarentegen, is door de gevolgen van de hersenbloeding getroffen, en kan de prestatie van de gezonde hand niet evenaren. Met veel moeite zet de linkerhand druk op de pen, en nadat de laatste vinger van de rechterhand is gepasseerd staat er een abstracte wolk op het papier. Een hand zou je er niet snel in herkennen. De oom van Koek kan er gelukkig om lachen. ‘De inkt komt overal behalve op het papier’, hoor je hem gniffelend zeggen. Met het videowerk wil Koek de passieve connotatie van het woord ‘patiënt’ ondervragen. Mensen die ziek zijn, of een beperking hebben, moeten handelingen die voor ‘gezonde’ mensen vanzelfsprekend zijn – een hand overtrekken op papier, bijvoorbeeld – met geduld en doorzettingsvermogen voltooien. Dat verdient respect, vindt Koek, en daar mogen we best eens stil bij staan.
Inmiddels ben ik warmgelopen en durf ik de uitdaging aan. Ik wandel terug naar de hoofdzaal, waar de dame in het donkergrijze vest nog altijd zit. Ik vraag haar welk werk in de expositie ze het mooist vindt.
‘Deze’, zegt ze, en ze wijst naar het werk tegenover het bankje: Drift (2022), een kinetische installatie. Op een groot, wit paneel schuiven roodkleurige elementen in een golfbeweging van links naar rechts. Wanneer alle elementen in het midden samenkomen, vormen ze, heel even, een been. ‘Mooi vind ik dat,’ zegt de vrouw, ‘dat dat been op een gegeven moment altijd weer tevoorschijn komt. En rood vind ik ook gewoon de mooiste kleur.’
Fanny (76) is vandaag, net als ik, met de trein uit Amsterdam gekomen. Eigenlijk kwam ze naar Zwolle voor het Stoffenspektakel dat die dag plaatsvond, maar na een uur langs de stoffen gestruind te hebben was ze nog niets leuks tegengekomen. Toen herinnerde ze zich dat ze in de krant iets over de expositie van Koek had gelezen. Bij het artikel had een foto van het werk Nota Bene (2022) gestaan, een sculptuur van cederhout in de vorm van een been. Koek gaf houtbewerker Anton Klijnsmit de opdracht om het been vervolgens in segmenten te snijden met een kettingzaag, en zo wordt het werk ook tentoongesteld. ‘Prachtig vond ik dat,’ zegt Fanny, ‘zo’n ledemaat in stukken. Dat moest ik wel even komen bekijken.’
We maken een rondje door de hoofdzaal. Ik vraag Fanny wat haar algehele indruk van de expositie is. ‘Het is goed dat de kunstenaar zo de nadruk legt op het menselijk lichaam, en dat ze ook werkelijke patiënten bij het werk betrekt. Mensen met kanker, bijvoorbeeld, en mensen met psychische problemen.’
Daarmee verwijst Fanny naar het project Op zoek naar verhalen (2020), een onderzoek van het Amsterdam UMC, Radboud Universiteit Nijmegen en HKU waarbij wordt samengewerkt met mensen met ongeneesbare kanker. Koek werd hiervoor gevraagd nadat ze had gewerkt aan haar eigen project ‘Geneeskunst’ bij Amsterdam UMC waarbij ze experimenteerde met kunstwerken als revalidatie-instrument.
De reeks Yellow (2012), die bestaat uit vijf gipsafdrukken van Koeks hoofd met op elke afdruk een andere gezichtsuitdrukking, is hier een voorbeeld van. De gipshoofden werden op de revalidatieafdeling van het ziekenhuis opgehangen, waar ze de aanleiding vormden voor gesprekken met zowel patiënten als zorgverleners. Tot haar verrassing merkte Koek dat de mensen de uitdrukkingen op de gipsen gezichten soms onbewust nadeden terwijl ze ernaar keken. Dergelijke instinctieve reacties op kunst kunnen voor revaliderende patiënten waardevol zijn – aldus professor Frans Nollet, de revalidatiedeskundige die het project van Koek overzag – omdat ze hen een pauze geven van de therapeutische lichaamsoefeningen en andere voorgeschreven handelingen die ze als onderdeel van hun hersteltraject moeten uitvoeren.
Een ander werk waarvoor Koek actief het zorgmilieu opzocht, is Lint (2014). Na een kunstresidentie van drie maanden in de Willem Arntsz Hoeve, een psychiatrische instelling in Den Dolder, stelde Koek een performance samen waarbij ze een hele dag lang achter een borduurmachine zat. Met behulp van de machine zette ze een eindeloze stroom gedachten op een wit lint, dat naarmate de dag vorderde steeds verder in de ruimte krulde. Binnen het institutionele milieu waarin Koek het werk maakte, wekt Lint de associatie met de binnenwereld van een neurotisch iemand, iemand die moeite heeft om een bron van vastigheid te vinden in het alledaagse. Voor de tentoonstelling bij De Fundatie is het lint in een pot gestopt, waar de geborduurde woorden in een hoopje over elkaar lijken te buitelen. Naast het eerdergenoemde Patiënt is dit werk mijn favoriet in de expositie.
Na een laatste wandeling langs de videowerken, die bij mijn metgezel eveneens in de smaak vielen, begint Fanny de nadruk op het menselijk lichaam ook op eigen titel te voelen: ze heeft pijn. ‘Mensen hebben me altijd gewaarschuwd dat je, naarmate je ouder wordt, ook steeds stijver wordt. Ik was vroeger altijd heel flexibel, maar de laatste jaren begin ik het ook in mijn eigen lichaam te merken. Die stijfheid, bedoel ik. Vanavond moet ik maar weer mijn oefeningen doen. Ik heb hier nu bijna een uur rondgelopen, en ik merk aan mijn lijf dat dat wel weer even genoeg is. Als ik nu terug naar het station ga, ben ik hopelijk voor vieren weer in Amsterdam.’
We nemen afscheid. Om Fanny de gelegenheid te geven om op eigen tempo het museum te verlaten, maak ik zelf nog een laatste rondje door de expositie. In een achterkamer zie ik een werk dat ik tijdens het gesprek met Fanny nog had gemist, en dat tevens het oudste werk van Koek in de tentoonstelling is: Waterschade (2010), een video van twaalf minuten waarin Koek in slow motion niest. Voor de versie in De Fundatie lijkt de video enigszins ingekort; elke minuut zie ik Koek wel een keer niezen. De bedoeling van het werk, zo lees ik in de begeleidende tekst, is om een dramatisch moment te maken van een gebeurtenis waar normaal gesproken snel overheen wordt gekeken. De climax van het werk heeft iets liefs. Het duurt even voordat de nies van Koek op gang komt, en wanneer deze zich eindelijk aandient zie je kort de triomf in Koeks ogen: het gewenste shot is haar gelukt.
Via de glazen deur bij de uitgang zie ik Fanny haar jas aantrekken. Ik werp een blik op het gastenboek, dat op het bankje ligt waar ik mijn metgezel eerder die middag ontmoette. Net als met Koeks gipshoofden in het revalidatiecentrum het geval was, lijkt haar werk ook bij De Fundatie een drang tot imitatie bij haar toeschouwers op te wekken: het gastenboek staat vol met getekende handen, van bezoekers die de oefening uit Patiënt wilden nadoen. Nieuwsgierig blader ik naar de laatste pagina van het boek. Fanny heeft haar eigen hand niet achtergelaten, zo blijkt. Met potlood teken ik de mijne in het boek. ‘Groeten aan Fanny!’ schrijf ik erbij, alsof ik mijn metgezel uitzwaai, iets wat mijn werkelijke, gelichaamde hand niet durft te doen.
Gelichaamd van Nieke Koek is tot en met 8 januari 2023 te zien bij Museum de Fundatie in Zwolle. Ter gelegenheid van de expositie verschijnt tevens een gelijknamig boek bij Waanders Uitgevers.