De kronieken van talent – bestaat het eigenlijk wel?
In 7 alledaagsheden
Wanneer heb je talent? Je kunt het bovendien pas hebben als het bestaat, maar dat valt niet te bewijzen. In de kunsten is talent een woord dat als poortwachter op de verdeling van middelen toeziet. Het is de kwalificatie die voortdurend vervliegt en precies om die reden voortdurend bevestigd moet worden. Wat is dat ‘talent’ toch waar we het over hebben en bestaat zoiets wel? In dit artikel analyseert en deconstrueert auteur Eef Veldkamp – tevens lichtelijk gefrustreerd kunstenaar – een zevental alledaagse gebruiken van talent.
1. Talent
Talent is een woord dat om de haverklap geponeerd wordt in de kunsten net zoals een wandelaar kan spreken over natuur als een soort spirituele betekenisgeving. Niemand weet dan precies waar we het over hebben, maar toch begrijpt iedereen het. Wellicht ervaar ik de noodzaak tot het schrijven van dit stuk omdat ik het zelf niet heb en het om die reden dus ook niet ‘voel’, zoals je het bestaan van liefde kan betwijfelen als je niet verliefd bent. Eveneens zou talent net zo goed een sprookje kunnen zijn zoals een item van De Speld uit 2017 op komische wijze bepleit, “Tijmen (15) heeft een CKV-knobbel: Wonderkind heeft zes (!) films bezocht in 2016”.[1] Hier lachen we om, terwijl we de taalknobbel zeer serieus nemen. Veracht ik een van onze gezamenlijke noemers als ik talent betwijfel, net zoals de relativiteitstheorie bevragen vanuit de kwantumfysica ongehoord is?
Of en hoe het dan ook mag bestaan, talent als concept heeft desalniettemin een sterke nivellerende functie in de infrastructuur van de kunsten. Je hoeft niet ver te zoeken op de pagina’s van de grote fondsen om zaken te lezen als ‘jong talent’, ‘bewezen talent’ en ‘talentontwikkeling’. Hetzelfde geldt voor de programmering van het gros van kunstpodia, tevens veelal gericht op nieuw talent.[2] Talent heeft dus blijkbaar ook een houdbaarheidsdatum. Waar zouden de gebruikers van deze term het toch over hebben? Wellicht moeten we concluderen dat talent zoals wij het gebruiken niet bestaat, of anders gezegd, misschien bestaat er wel zoiets als ‘talent’, maar zeker niet op de manier zoals het nu gehanteerd wordt.
Talent heeft blijkbaar ook een houdbaarheidsdatum. Waar zouden de gebruikers van deze term het toch over hebben?
2. Talent hebben of talentvol blijven
De Romantiek (1790 – 1850, kunststroming in de westerse cultuur, red.) is vaak een stokpaartje voor theoretici die kritiek proberen te leveren op ambigue fenomenen in de kunst. Het is wellicht niet historisch te gronden dat concepten zoals talent en autonomie te herleiden zijn tot de Romantiek, maar het denkapparaat dat centraal stond in de Romantiek is vrij goed in staat om dergelijke termen te plaatsen. Waarom?
Omdat de Romantiek vrij plenair als tegenhanger van het rationalisme uit de Verlichting (18e eeuw, cultuurfilosofische en intellectuele stroming in Europa, red.) wordt gehanteerd. Met andere woorden; de Romantiek is een begrip dat synoniem is gaan staan voor irrationalisme. Voel je het wel maar weet je het niet, dan noemen we het romantisch. Talent als concept is precies zo’n fenomeen, zoals ik in het volgende kopje zal bepleiten.
Het klinkt wellicht voordehand liggend maar “iedere kunstenaar was eerst een amateur”,[3] zoals ook essayist Ralph Walden Emmerson ooit schreef. Wat hebben andere auteurs te melden over talent?
Psycholoog Angela Duckworth noemt dat talent de “snelheid [is] waarmee je beter wordt door inspanning”[4], hier zou dus iets kwantificeerbaars in moeten schuilen. Hoe sneller je door het systeem spoelt, des te talentvoller. Je moet vooral vloeibaar en behandelbaar zijn binnen de reeds bestaande doctrine(s). Anderen zeggen dat talent te doen heeft met doorzettingsvermogen, oftewel met het weerstaan van weerstand zoals te lezen valt in de 10-jaar hypothese van psycholoog K. Anders Ericsson.[5] Hij noemt dat “vaardigheden geleidelijk achteruitgaan als er geen doelbewuste inspanningen worden gedaan om te verbeteren”.[6]
Deze 10-jaars hypothese veronderstelt dat je ten minste 10.000 uur aan een praktijk moet spenderen om daarin te kunnen ‘excelleren’, de nauwheid van die praktijk laat aan speculatie over. Tien jaar een land regeren in alle diversiteit aan taken en kwesties vertaalt zich wellicht anders in competentie en eventuele validatie dan tien jaar lang op alles stippen zetten. Bovendien, je moet er maar tien jaar voor (over) hebben. In die lijn noem ik wel eens dat je geen kunstenaar bent, maar kunstenaar blijft. Het betreft een herhaaldelijke en continue inspanning.
Toch missen de bovenstaande punten iets en dat is lichtelijk af te leiden aan het zelfhulp-karakter van de citaten, namelijk dat ze externe invloeden overslaan. Ik noem dat je geen kunstenaar bent (essentie), maar dat je die blijft (accidenten). Dat betekent dat het ook mogelijk moet zijn om kunstenaar te blijven te midden van onze wereld en die mogelijkheid ligt niet alleen aan jezelf. Zo wordt ook bepleit door David Z. Hambrick in een artikel in The Guardian[7]. De onderzoeker concludeerde dat slechts 30% van de inspanning van een 10 jaar willekeurige praktijk een positieve kwaliteitsbeoordeling bepaalt, wat betekent dat er aanzienlijk meer variabelen meespelen in de validatie van talent. Er zijn dus minimaal 70% andere, dan wel externe factoren die evenveel meespelen: noem geboorteland, gender, sociaaleconomische omstandigheden en nevenactiviteiten.
Talent is geen gegeven aanleg, maar een gezindheid. Oftewel, de bereidheid om je ergens op te storten. Omdat het slechts in geringe mate aanleg betreft, moet er dus nog iets ‘bij’, namelijk de activiteit – in het geval van de kunsten – van het maken. Ieder maken ontstaat aan de hand van productievoorwaarden, zoals tijd, geld, materiaal, een goed atelier, etc. Het uitreiken van subsidies op basis van gegeven talent is dus foutief in de zin dat het vooral de productievoorwaarden voorziet om die gezindheid tot ‘talent’ te kunnen bedrijven. Wellicht is het in het verlengde van dat punt dat de wil-naar-macht-filosoof Friedrich Nietzsche ergens in een bijzinnetje zoiets zei als ”elk talent moet zich ontplooien in strijd”.[8] Die gezindheid genaamd talent is de behoefte of wil om kunst te maken, niet de capaciteit om dat te kunnen doen en al helemaal niet een aanleg die op magische wijze in productievoorwaarden zou voorzien. Kapitaal maakt meer kapitaal, kunst maakt meer kunst. De capaciteit om die behoefte of wil te kunnen naleven hangt niet alleen samen met productievoorwaarden, maar is daarvan afhankelijk. Het tegendeel bepleiten is een klassieke verkeerdom-redenering. Je moet dus naast het in stand houden van je eigen leven ook nog doen alsof je 24/7 tijd hebt om kunst te maken en dan pas krijg je de middelen om 24/7 kunst te maken. De talentsubsidie krijg je omdat je je eigen talent al bewezen hebt, niet om datzelfde talent waar te maken.
Talent is geen gegeven aanleg, maar een gezindheid. Oftewel, de bereidheid om je ergens op te storten.
3. Dissimulatie van productievoorwaarden
Het idee dat men geboren wordt met talent, is te herleiden naar hoe wij gewend zijn geraakt kunst te beschouwen, namelijk dat het diens eigen productievoorwaarden poogt onzichtbaar te maken. Oftewel, aan de ‘voorkant’ van het werk – bijvoorbeeld in een hygiënische omgeving als het museum – is niet te zien hoe de ‘achterkant’ van het werk in elkaar steekt. Je kunt niet zien hoe het werk tot stand is gekomen, welke relatiebreuken erachter schuilgaan, welke opofferingen de maker heeft moeten doen, laat staan overheidsbezuinigingen of dat de maker geld had en waar dat dan wel vandaan kwam. Bovendien, er zijn anno 2022 veel kunstwerken met een uiterlijk waarbij het lijkt alsof er helemaal geen ontstaansgeschiedenis aan te pas is gekomen, zoals bijvoorbeeld strakke, ‘gelikte’ en uit plastic gemaakte sculpturen of video’s met 3D-animatie. Het kunstwerk richt zich dus vaak zo in dat je niet kunt zien hoe het ontstaan is, laat staan met welke sociaaleconomische realiteit het in conclaaf is getreden om überhaupt te kunnen bestaan. Daardoor kan het lijken alsof het kunstwerk geenontstaansgeschiedenis heeft en dus een product is van een magisch proces wat we soms talent noemen. Talent in deze zin van het woord is vooral een naam voor de blindheid om datgene wat we zien te verklaren. Gezien vanaf de voorkant van het werk, kunnen we gaan eisen van ons eigen proces dat het op soortgelijke basis plaatsvindt en dat is gevaarlijk: pas als je geen idee hebt wat er in je proces gebeurt, kan het kunstwerk ontstaan. Het magische ingrediënt heeft de verdoemde naam, ‘talent’.
Het kunstwerk richt zich vaak zo in dat je niet kunt zien hoe het ontstaan is, laat staan met welke sociaaleconomische realiteit het in conclaaf is getreden om überhaupt te kunnen bestaan.
4. Iedereen wil het hebben
Iedereen wil het hebben, maar niemand weet zeker of die het heeft, laat staan wat het is. Talent is bovendien geen empirisch verifieerbaar fenomeen zoals de hoeveelheid tanden in je mond of centen op je rekening. In dit twijfelrijke domein heerst een economie van validatie die ik ‘ticketing’ noem. Oftewel, met bepaalde stempels op je kaart en medailles op je borst, kom je verder. Hoe meer je door erkende instituten bevestigd wordt, des te meer korting je krijgt op het koopje van het kunstenaarschap. Eens gehonoreerd vergroot de kans op vaker gehonoreerd worden, de eerste keer is dus het lastigst. Een subsidie van het Mondriaan Fonds gaat niet louter om een leuk bedrag waarmee dingen gemaakt kunnen worden, maar ook om het ‘M’-logootje dat we kunnen plaatsen op onze sociale media. Het fungeert bijna als het kriebelige labeltje in je nek waar staat ‘Made by Mondriaan Fonds’. Oftewel, de voornaamste honorering zit in de bevestiging van het kunsteninstituut, die als een certificaat de gehonoreerde praktijk onderschrijft. En dat terwijl het Mondriaan Fonds dat proces zelf ook probeert tegen te gaan, zo mogen kunstenaars zonder diploma nu ook talentaanvragen indienen[9]. Ze lijken de normatieve, zelfs trends-zettende positie die ze hebben zelf ook niet te willen ondergaan. Een belangrijke vraag is of dat mogelijk is in het huidige, barre, kunstlandschap.
Ondanks herhaaldelijke poging van fondsen en instituten tot een objectieve basis voor het beoordelen van aanvragen, met codes over diversiteit, inclusie en regionale spreiding, wordt de ontvangst van een subsidie in deze sector nog steeds gezien als een prestatie en erkenning van een kunstenaarspraktijk. Dergelijke normatieve differentiatie zou totaal overbodig zijn als een aanvraag louter op criteria gemeten zou worden: daar kun je namelijk wel of niet aan voldoen, simpel. Dan zou er ook niet per se iets zijn om trots op te wezen, enkel dat je nou eenmaal niet langer dan vijf jaar bent afgestudeerd of niet meer dan twaalfduizend euro eigen kapitaal hebt. Toch identificeren we ons met honoreringen van aanvragen, omdat ze iets ‘onderschrijven’ waarvan we nooit met zekerheid zullen weten of we het hebben: talent.
Veelal hebben de beoordelingscriteria een abstract karakter, zoals “hoe onderscheid je jezelf als maker?”, “wat is je artistieke eigenheid?” en “hoe ondersteunt deze subsidie je over vijf jaar?” – zoals ik zelf te beantwoorden kreeg bij een regionaal overheidsfonds voor een subsidie van slechts drieduizend euro. In andere sectoren functioneert dit totaal anders, noem de boer, die voor subsidies (veelal ‘innovatiegelden’ of ‘investeringen’ genoemd) moet voldoen aan criteria zoals het hebben van koeien en een uitgewerkt plan om te verduurzamen. Niet één subsidieverstrekker vraagt de boer naar diens talent van het boeren, hoe mooi de koeien zijn verzorgd, of hoe de boer zich onderscheidt van andere boeren, laat staan naar de persoonlijke ontwikkeling van de boer en diens carrière.
Een subsidie van het Mondriaan Fonds gaat niet louter om een leuk bedrag waarmee dingen gemaakt kunnen worden, maar ook om het ‘M’-logootje dat we kunnen plaatsen op onze sociale media.
5. Je hebt het of je hebt het niet
Talent als woord is een bijvoeglijk naamwoord, althans, zo wordt het gebruikt: het is dus een oordeel dat door externen ergens over geveild wordt. Het gevaar van bijvoeglijk naamwoorden is dat we ze als naamwoorden gaan beschouwen. Dit cognitieve proces noemt men reïficatie. Reïficatie betekent het vermaken tot ding van iets wat geen ding is. Een voor dit argument belangrijk voorbeeld zijn de termen ‘goed’ en ‘slecht’ – twee kwalificaties die vaak in oordeel een rol spelen bij de toebedeling of ontkenning van talent. Omdat het oordeel goed of slecht betrekking heeft op iets, zeggen we dingen zoals ‘wat een goede stoel’ (want het zit lekker o.i.d.) of ‘wat een goed schilderij’ (want het zit technisch adequaat in elkaar o.i.d.). Het is dus een oordeel over iets aangevuld met een argument dat meestal een mening is. Toch zijn we bijvoeglijk naamwoorden zoals goed en slecht op zichzelf gaan plaatsen; we zijn gaan zeggen dat mensen goed of slecht zijn (essentie), terwijl we zouden moeten zeggen dat ze goed of slecht handelen (accident). Op die manier krijg je de begrippen ‘goedheid’ of ‘slechtheid’ die je als een vloek kan treffen of als een gave kan incarneren. Hetzelfde geldt voor talent. Het is een bijvoeglijk oordeel, niet een op zichzelf staand fenomeen, het probeert een kwalitatieve uitspraak over iets te doen. Het lastige bij talent, net als bij de begrippen goed en slecht, is dat het moeilijk is om het als term te definiëren. Dit omdat het woord zelf niet per se iets differentieert, het moet zich bij iets moet voegen om in functie te treden.
De grap is dat niemand aangeboren weet hoe een hamer gebruikt moet worden. Het enige wat aangeboren is, is de capaciteit om dat te kunnen leren. Zeggen dat talent te treffen is in de kwaliteit van de uitvoering van een werk, is zeggen dat talent zit in het begrijpen van een bankschroef of lasapparaat, en niet in de aandacht waarmee we die gebruiken, laat staan hoe we die hebben leren gebruiken. De een mag wellicht meer aangeboren ‘talent’ hebben voor hand-oog coördinatie, maar dat is van dezelfde kwaliteit als het kunnen zien omdat je ogen hebt, of ruiken omdat je een neus hebt. Maar daarop beoordelen bij subsidieprocedures zou futiel zijn omdat we hier precies niets aan kunnen doen, want subsidies gaan om ontwikkeling en stimulatie, niet om iets wat je al kunt. De theoretische oplossing is het gebruiken van een abstractie, genaamd talent, als criterium.
We identificeren ons met honoreringen van aanvragen, omdat ze iets ‘onderschrijven’ waarvan we nooit met zekerheid zullen weten of we het hebben: talent.
6. Populariteit en kwaliteit
De relatie tussen talent (dat zich laat vertalen naar kwaliteit) en populariteit wordt vaak als causaal en lineair gezien. Als je iets goeds maakt, dan staat dat garant voor de populariteit van datgene. De ironie is dat het veelal andersom werkt: de kwaliteit van iets wordt eigenlijk altijd pas in de vorm van populariteit ontdekt. Eerst wordt iets populair, dan wordt de reden daarvoor pas genoemd, namelijk kwaliteit. Er worden bovendien veel goede dingen gemaakt die nooit populair worden, maar in deze logica is het makkelijk om te denken dat omdat iets populair is het wel goed zou zijn en dus ook, omdat het niet populair is, zou het wel niet goed wezen. In de kunsten en specifiek subsidiering is de CV-check een essentieel apparaat van dit effect. Dit proces is te benoemen als het Lindy-effect. Het Lindy-effect bepleit dat de huidige levensduur van iets – zeg een kunstenaar of kunstwerk – diens vermenigvuldiging in de toekomst garantstelt. Anders omschreven; dat wat al populair is blijft populair en vanuit die populariteit wordt de kwaliteit beklemtoond. De distributie bepaalt de kwaliteit. De musical Soldaat van Oranje draait al twaalf jaar lang en des te langer deze draait, des te groter de kans dat het over een hele tijd nóg draait. Dat terwijl de kwaliteit van Soldaat van Oranje best betwijfelbaar is. Het effect van het Lindy-effect[10] is dat Soldaat van Oranje de bandbreedte drukt op wat er anderzijds te zien had kunnen zijn en daarmee diezelfde populariteit niet bereikt heeft die garant staat voor kwaliteit om het te tonen. Het is zo een zelf onderschrijvend proces. Voor je het weet kunnen we zo nooit meer wat anders opvoeren dan Soldaat van Oranje. Dat wat langer en meer te zien is, drukt de potentie van andere shows of kunstenaars in letterlijke, technische beschikbaarheid.
Om die reden noem ik wel eens dat je in een museum vooral ziet wat je niet in een museum ziet, zoals dat in de twintigste eeuw met vrouwelijke kunstenaars pijnlijk evident werd. Datgene wat ons aan beeld voorgeschoteld wordt slaat een schaduw over al wat niet te zien is. Zeggen dat het bij de kunstenaars die niet getoond worden ontbreekt aan talent of kwaliteit ten aanzien van de kunstenaars die wel getoond worden is dus, kijkend naar het Lindy-effect, onterecht.
Er is er maar één winnaar, maar het systeem van de kunstwereld met een focus op talent doet ook alsof iedereen evenveel kans zou hebben die winnaar te zijn, als je maar talent hebt. Of sterker, iedereen zou die winnaar moeten zijn. Ben je dan tóch niet die winnaar, dan heb je het vast fout gedaan of je hebt geen talent.
7. Kaf van het koren
Aan de hand van vaak onbewuste interpretaties van wat talent mag behelzen wordt het als scepter gebruikt, het zou namelijk het kaf van het koren scheiden. Naast het voordehand liggende feit dat dit gezegde de kunstenaar reduceert tot een bulkproduct, creëert het ook een valse aanname van beter en slechter. De beste tarwe is gecultiveerd tarwe, tarwe die naar de behoefte van diens cultivator handelt. Niet één fabrikant zit te wachten op van die ‘waardeloze’ oer-granen, met hun kleine kernen, verschillende kleuren, smaken en kostbare teelt. Talent voedt zo een imaginaire hiërarchie waar een berekeningsmethode achter zou moeten schuilen. Zoals je een centimeter naast een korrel graan kan houden, kun je het meetinstrument ‘talent’ langs het kunstenaarschap houden. Het punt van die centimeter is dat die zich niet meet aan het graan, maar dat het graan zich aan de centimeter moet meten. De kunstenaar meet zich op die manier aan een meetinstrument waarvan de eenheden niet evident zijn, maar wel dwangmatig een norm opleggen. In die zin is de topsport een goede metafoor voor de spelregels van de kunstwereld: hard werken, volledige toewijding, tot in de kleinte haarvaten van het leven dringt het binnen. Het kader waarin dat plaatsvindt heeft iets weg van meritocratische competitie: er is er maar één winnaar, maar het systeem van de kunstwereld met een focus op talent doet ook alsof iedereen evenveel kans zou hebben die winnaar te zijn, als je maar talent hebt. Of sterker, iedereen zou die winnaar moeten zijn. Ben je dan tóch niet die winnaar, dan heb je het vast fout gedaan of je hebt geen talent. Het punt hier is dat de kunstwereld geen topsport is, maar zich als topsportgedraagt. Ik zou het graag anders zien.
Eef Veldkamp is kunstenaar, onderzoeker en docent aan ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten.
Een extra overpeinzing:
Filosoof Boris Groys noemt met kritische toon dat talent beschouwd wordt als “een originele investering van de natuur zelf.” Hij vervolgt dat “het woord – talent – deze relatie tussen natuur en investering goed uitdrukt – talent is een geschenk van de natuur en tegelijkertijd een bepaalde som geld”.[1] Het niet actualiseren van talent is vanuit deze optiek gelijk te stellen aan kapitaalvernietiging. Zelfs in de Bijbel is dit al een thema, zoals in Mattheus 25:14-30. In dit parabel wordt een verhaal geschetst van een aantal meisjes die een aantal stukken talent toegegeven krijgen. De wijzen in het verhaal investeren het, de dommelingen begraven het uit angst. Uiteraard zijn het die eersten die beloond worden met lof en de anderen worden als zondenaars uitgejubeld. Heb je talent, dan is het een doodzonde er niets mee te doen.