De kleur van jonge honden en oude meesters
Florence Husen veertig jaar kunstenaar
In de Kruisruimte in Eindhoven heeft Florence Husen met vierentwintig kunstenaars een tentoonstelling gemaakt om te vieren dat ze veertig jaar kunstenaar is. ‘De kleur van jonge honden en oude meesters’ is een presentatie waar de verbeelding feestelijk eer wordt betoond.
Florence Husen is nu veertig jaar kunstenaar. Ze studeerde in 1976 af aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam. Daar is ze opgeleid in de opvatting dat artistiek onderzoek naar materiaal, vorm, kleur, licht en ruimte aan de basis staat van inhoudelijke verdieping en positionering. Het docentschap heeft altijd volwaardig onderdeel uitgemaakt van haar kunstenaarspraktijk. In Centra voor de Kunsten in Den Haag en Weert heeft ze aan kinderen vanaf zeven jaar les gegeven, op middelbare scholen aan jongeren, op de MBO school Sint Lucas in Boxtel aan ontwerpers en vormgevers in opleiding die later vaak voor een vervolgopleiding aan de kunstacademie kiezen en aan de Academie voor Beeldende Vorming in Tilburg aan kunststudenten. Die wisselwerking met het onderwijs en de educatie is voor haar nog altijd een vanzelfsprekend onderdeel van haar kunstenaarschap.
Nu ze na veertig jaar overgave aan de kunst een tussenbalans opmaakt, heeft ze 24 kunstenaars uitgenodigd om samen met haar te exposeren in de Kruisruimte in Eindhoven. Al deze kunstenaars houden verband met haar veelzijdige beroepspraktijk, waarbij die veelzijdigheid gepaard gaat aan een consequente ontwikkeling van haar werk en opvattingen.
Deze tentoonstelling is er het bewijs van dat kunst nooit iets algemeens is, maar altijd iets persoonlijks. Zo gauw wat kunstenaars maken ondergeschikt wordt gemaakt aan hoe anderen daarover denken, verliest het intrinsiek aan betekenis. Dan verliest het werk zijn innerlijke noodzaak als een persoonlijke uitdrukking van ideeën, standpunten, opvattingen en de wijze waarop die beeldend worden uitgewerkt. Dan wordt kunst een afgeleide van een bestaande situatie, in plaats van een uitbreiding van wat we al hebben gezien, een toevoeging aan wat we al weten en denken te kennen. Welke middelen de kunstenaar daartoe inzet is een individuele beslissing die niets onderdoet voor andere beschikbare middelen, maar die zich daarvan wel onderscheidt door de samenhang tussen materiaal en betekenis die wordt nagestreefd.
Niet het middel is de boodschap om Marshall McLuhan tegen te spreken, maar de boodschap wordt bemiddeld met materiaal dat daartoe het meest geëigend is. In de kunst gaat het om de eigenheid van de kunstenaar en hoe die door haar of hem wordt ingezet om de verbeelding optimaal tot ontplooiing te brengen. In het actuele maatschappelijke debat hebben we de mond vol over de vrijheid van meningsuiting, maar de vrijheid van verbeelding is een belangrijker cultureel goed, omdat het dan niet gaat om een mening, een aanname of een vooroordeel – de verbeelding biedt een waarheid op zichzelf die daar buiten een andere gelding heeft en zonder morele consequenties geprezenn of bestreden kan worden. De verbeelding is ongevoelig voor ethische oordelen. Als je de waarheid van de verbeelding niet wil accepteren, is dat geen verwijt aan het adres van de kunstenaar, maar een tekortkoming bij jezelf, een bekentenis van je eigen onvermogen de aard van de verbeelding op waarde te schatten. Het voorstellingsvermogen kan nergens recht op doen gelden, behalve dan op de wijze waarop die door de kunstenaar wordt uitgeoefend. Die moet overtuigend zijn en onomwonden laten zien wat daarvan het belang is, wat samenhangt met de controversialiteit ervan. Klakkeloze acceptatie is dodelijk voor de verbeelding. Zij moet verwonderen en confronteren, verontwaardigen en verleiden. De verbeelding kan worden bevestigd of ontkend, maar moet los daarvan een onaantastbaar gehalte hebben, een inhoud die door de vorm wordt bekrachtigd.
Florence Husen zelf laat werk zien dat aantoont hoe de verbeelding tot haar recht komt. Je kunt je in je hoofd overal een voorstelling van maken en in de beeldende kunst komt het erop aan dat zichtbaar te maken. In de sculptuur die Florence Husen laat zien, is een glazen been te midden van materialen die aandoen als een archeologische vondst het beeld van een zelfoverwinning. Je kunt ieder moment worden gebroken om geheeld te worden.
Een vergelijkbare kracht van de kwetsbaarheid is terug te vinden bij Mariëlle van den Bergh die in een papieren schip dat door de ruimte zweeft een kwetsbare boom verplaatst. Waar we ons wortelen is aan ons. We kunnen tot bloei komen waar we maar willen. Mariëlle van den Bergh vaart op haar verbeelding en wij gaan met haar mee.
Jan-Willem van Zijst drukt met glas uit dat een eeuwenoude ambachtelijke traditie in een hedendaagse beeldtaal kan worden ingezet als een manier om licht substantieel te maken. Bij hem wordt het onstoffelijke aanraakbaar. Tijdens workshops bij werkplaats Beeldenstorm heeft hij Florence geïnspireerd glas experimenteel te onderzoeken en deel te laten uitmaken van haar praktijk.
Niek Hendrix steekt zijn duim op voor de schilderkunst, niet om mee te liften op de eeuwenoude reputatie ervan, maar om erin te verdwalen en andere wegen te vinden. In ieder schilderij benadert hij de wisselwerking tussen techniek en inhoud op een bevragende manier. In het moderne kunstjargon heet dat ‘het problematiseren van de schilderkunst’ waar Niek Hendrix nu juist aantoont dat de schilderkunst geen problemen kent, maar enkel oplossingen. Ze hebben de terpentijn niet voor niets uitgevonden, zou je kunnen zeggen.
Marie Louise Wasiela is in de ogen van Florence Husen een kunstenaar die uitzonderlijk trouw is aan haar poëtische beeldtaal. Haar schilderijen maken een aanwezigheid in de natuur voelbaar die niet precies kan worden geduid. Steeds is er een sterk vermoeden dat iemand sporen heeft nagelaten die leiden naar een begin dat ook een einde kan zijn.
Huib Fens is beeldend kunstenaar en dichter en geeft in zijn werk blijk van dat hij in situaties doordringt waar iets verloren is gegaan. Hij hervindt wat is verdwenen niet in wat nog is overgebleven, maar roept in een ruimtelijke verlatenheid de voormalige aanwezigheid ervan weer op. Wat ontbreekt neemt in je hoofd dan toch weer gedaante aan.
Fieke Hordijk ontplooit in haar werk een sculpturaal arsenaal dat vrijwel niets uitsluit en in dat alles omvattende toch steeds specifiek is. Daar komt het vaak op aan in de beeldende kunst: om uit alle mogelijkheden die er zijn een persoonlijke keuze te maken die uitdrukking geeft aan wat niet algemeen is, maar nog ongekend, zodat je er verwonderd tegenover staat.
De sculpturen van Simone van Bakel hebben in een volstrekt ander idioom ook die eigenschap. Haar werk kent een zinnelijkheid die precies wordt gevormd met materialen die zich voegen naar het nagestreefde fysieke resultaat. Wat je lichamelijk ervaart, krijgt bij haar een mentaal gehalte dat zuiver en wezenlijk is. Daardoor kennen haar sculpturen een geaardheid die ze aan haar innerlijk onttrekt.
De schilderijen van Lex van Lith getuigen van een welhaast woeste verbeelding die op zijn doeken ontploft. Zijn doeken hebben een indringend en kolkend oppervlak van verf dat over je heen spoelt. Je kijkt niet naar zijn schilderijen, ze denderen over je heen. Je wordt opgenomen in een stroom waardoor je niet tegen het werk aan kunt blijven kijken; je moet er wel in duiken. Als schilder moet Lex van Lith worstelen met de verf en boven komen.
Jan Moerbeek is een schilder die op zijn manier vecht met de materie, niet in een woestenij van verf maar in een afgewogen en ingetogen lyriek van mathematiek, materie en coloriet. Zijn schilderijen hebben vaak een gebouwde structuur die hij dan met het schildergebaar voorziet van gevoeligheden die daarin als het ware hun nest bouwen. Zo ontstaat er in ieder doek een habitat waarin je vreemd bent maar die je wel een welkom verschaft.
De grafiek van Margriet Thissen getuigt ongemerkt van een technische beheersing die zo onnadrukkelijk is dat het daarmee de inhoudelijke kwaliteit van haar verbeelding sublimeert. In voor grafiek ongewoon grote formaten onthult ze landschappen en figuren die zich totaal uitleveren. Ze zijn onontkoombaar. Je ziet aan alles af dat Margriet Thissen is opgenomen in haar werk en van daaruit naar voren treedt. Ieder werk is een uitnodiging een stap in haar richting te zetten. Je moet het zelf weten, maar als je weigert heb je daar op het moment zelf al spijt van.
De beeldende kunst kent altijd een onontgonnen terrein. Er is altijd een gebied waar de kunstenaar nog niet is geweest. De hele wereld mag dan verkend zijn, maar de kunstenaar heeft altijd nog een onontdekt gebied voor zich. José op ten Berg betreedt het met bravoure en eenmaal ter plekke stelt ze zich verdekt op, om in alle rust waarnemingen te doen die ze omzet in beelden die anders ongezien zouden blijven.
Jacomijn den Engelsen maakt werk dat je van nature op de hand moet bekijken. Je moet er bovenop zitten om te ervaren hoe het gemaakt is en daarmee wat er gemaakt is. De houtsnede die zij hanteert is zo’n tastbare uitdrukking van ervaringen en ideeën dat die zich als vanzelf tonen. Het is wonderlijk hoe het werk je de hand reikt en hoe dat aanvoelt. Zoals altijd bij een handdruk – even is het de vraag wie als eerste los zal laten.
De taferelen in keramiek van Tim Breukers doen zich voor als de setting voor een stripverhaal waar echter geen stripfiguur op zijn plaats zou zijn. Met de simpelste balletjes en worstjes klei schept hij situaties waarop de blik blijft rusten. Iedere keramische voorstelling is bij hem een schouwspel. Hij medieert omstandigheden die een filmische kwaliteit hebben. In zijn werk beland je in een verwarrende gebeurtenis die zich net heeft voltrokken en waar het residu nog onwillekeurig blijk van geeft.
Paul Geelen heeft voor deze tentoonstelling een werk gemaakt dat een grote zwarte rechthoek is waarin de materie in ondiep reliëf is aangebracht. Je ziet een donkerte die zwaar, nat en vet het oppervlak bedekt. Het maakt ondanks alle uiterlijke kenmerken meteen duidelijk dat dit geen schilderij is, maar een grondslag voor zijn kunstenaarschap. Dit is het geblakerde denken over wat verbeelding vermag.
Het veelzijdige werk van Marleen Hartjes kun je in feite niet aan een discipline of medium ophangen. Het is vooral geen discipline in welk medium dan ook. Ze laat het gaan. Haar verbeelding onttrekt zich aan concrete gegevens. Er is een ruimte tussen haar en de dingen en ze gaat na hoe ze daarin een verbinding tot stand kan brengen. Haar werk is daar de resonantie van. Het is de weerklank der verbeelding.
Rop van Mierlo laat hier een aantal regenbogen zien waarvan het kleurenspectrum op verschillende manieren verschiet. Er is sprake van een bepaalde logica en consequentie. Hoe meer je de kleuren bij elkaar brengt hoe meer ze zich onttrekken aan hun zichtbaarheid. Als het licht niet wordt gebroken bestaan de kleuren niet. Rop van Mierlo herstelt in dit werk de breuk en het wordt ons zwart voor de ogen. Maar wat we wel weten is dat zwart een samenstelling is van alle kleuren van de regenboog. Wat je al weet moet je soms gewoon weer zien.
Angela de Weijer maakt beeldende kunst die ze laat ervaren als geluid. Ze is een hedendaagse sirene die ongeziene ruimtelijkheid omzet tot een indringende gewaarwording. Je moet je erin begeven. Het is werk waarvoor je in beweging moet komen. Je moet je oren open zetten. Je moet je ogen open doen. Je moet vergeten wat je weet en wat je niet weet onthouden. Je kunt ook het onmogelijke.
Job Vissers Vorstenbosch stelt schilderkunst aan de orde of het een misdaad tegen de menselijkheid is. Hij bepleit niet per se de onschuld van de schilderkunst, maar wil wel haar beweegredenen kritiseren en voor het gerecht van zijn kunstenaarschap slepen. Wat de schilderkunst ons aan genoegen te bieden heeft, is ook altijd iets wat ons ongevraagd wordt aangedaan. Bij hem gaat de schilderkunst voor de bijl.
Het werk van Renée Tilkin kent een oprechte rauwheid die alleen tot stand komt als je ieder verzet opgeeft tegen wat erbij je opkomt. Het is een kwestie van toelaten waar je je tegen teweerstelt. Dat veronderstelt een gedachteloze en intuïtieve manier van doen en een vrijheid van denken die nooit tot vrijblijvendheid mag leiden. Als je het oncontroleerbare van het kunstzinnige proces als een natuurfenomeen benadert, zoals Renée Tilkin dat doet, ontstaan er vanzelfsprekende beelden. Hun bestaan is een kwestie van verstaan.
Esmee Seebregts begeeft zich in de zuiverheid van kleur waarin ze zich onderdompelt. Ze is ermee doordrenkt. Zoals je aan aarde, planten en dierlijk leven kleur kunt onttrekken, zo destilleert zij kleur uit zichzelf. Ze boort iets aan en haalt het naar boven om het manifest te maken in haar werk. Veel persoonlijker kun je in de kunst niet zijn. De formele indruk die haar werk kan wekken, is dan ook niet in overeenstemming met de intentie die eraan ten grondslag ligt. Esmee Seebregts geeft zich af met kleur.
Bij Nico Thöne zie je dat de mens een lijdend voorwerp is dat door haar wordt ingezet als een meewerkend voorwerp. Dit maakt de indruk dat haar werk een grammaticaal karakter heeft, maar dat is niet zozeer het geval. Haar werk is vooral strijdbaar en is tegelijkertijd in de levenslust ervan losbandig van karakter. Het bevrijdt zich van opgelegde verklaringen en stelt eigen wetten die vooral wetteloosheid nastreven. Ze ondergraaft iedere hiërarchische autoriteit met het zelfvernietigende karakter van haar werk.
De fotografie van Claudia den Boer is openhartig. Ze toont meer hoe ze het ziet dan wat ze ziet. Natuurlijk heeft ze haar onderwerpen en die kun je heel algemeen benoemen zoals portretten en landschappen. Het gaat erom dat ze daar een kijk op heeft die ze vanuit haar persoonlijke betrokkenheid zo oprecht mogelijk benadert, met alles wat ze heeft verworven als kunstenaar, maar ook met alles waar ze onzeker over is. Zo wordt de observatie een kwetsbaar fenomeen. Niet het geziene is direct van belang, maar hoe je het ziet.
Joyce van Strien is de oudere zus van Florence Husen en hun kunstzinnige verwantschap is in de tentoonstelling onontbeerlijk. Joyce maakt schilderijen en grafiek, vooral houtdrukken en hanteert een kleurrijk en lyrisch palet. De natuur is een inspiratiebron waaraan ze zich laaft. Ze heeft in haar kunstenaarschap een bestemming gevonden waarvan ze lang dacht dat die niet voor haar was weggelegd. Uiteindelijk kon ze er, net zo min als haar zus, onderuit dat ze zich in de beeldende kunst pas echt kan verwerkelijken. Het is uiteindelijk de verbeelding die ons bevrijdt van onze reserves. In de kunst heb je niets te verliezen.
Jack Vreeke ten slotte is als collega-kunstenaar van Florence Husen de maker van heel divers werk. Hij exposeert hier twee doeken van carnaveleske tableaus en een samengestelde sculptuur die in muzikale gedaante deze schilderijen een extra dimensie verleent. Hij roept op tot een feest en dat is deze tentoonstelling geworden.
De tentoonstelling duurde tot en met zondag 11 december.
Klik hier voor de website