De keramiekoven is uit de keuken
Aan de hand van zo’n 250 kunstwerken vertelt het Bonnefanten museum het verhaal van keramiek in de kunst van de 20e en 21e eeuw. Laten we even voorop stellen dat het merendeel van de getoonde werken mooi van lelijkheid is. Dat begint al gelijk met de zeepgroene ‘pleureuse’ van Rodin (1840). Het is de puberale jankerd ten voeten uit. Dreinerig krult ze haar lippen op in een aanstellerige grimas. Haar haardos is bij de kruin nog natuurgetrouw gemodelleerd, maar gaandeweg klonteren de strengen samen als dikke snottebellen. De groene kleur doet de rest, en wat we zien is de ultieme aansteller in al haar melodramatische glorie. Ach, hoe heerlijk dit!
Nee, voor een stille wenk hoef je ditmaal niet naar het zuiden af te zakken. Keramiek is lang de bijkeuken van de kunst geweest. Hier werden de soepen en sauzen gemaakt, maar het echte werk werd verzet aan een degelijk fornuis. De ware conceptuele kunstenaar haalde zijn neus op voor keramiek, want tja, klei is zo aards. Het glibbert, wiebelt en klontert en het hele bakproces is één onvoorspelbare odysee waarin menig object sneuvelt. Kortom, klei was te wispelturig voor de intellectuele statements van de jaren 70 en 80 of het postmodern cynisme dat daar op volgde. Samen met het gros van de textiele ambachten werd keramiek weg gezet als huisvrouwen kunst. Het gevolg was een keurige vorm van museale censuur.
Misschien ontstond hierdoor de afgelopen decennia een ongezien achterdeurtje in de canon. Een schaduwoeuvre van gerenommeerde kunstenaars die ‘off the record’ clandestiene pottenbakkers bleken te zijn. Ze konden simpelweg hun fikken niet van de klei afhouden. Het genot dat zij scheppen in de omgang met het materiaal is duidelijk voelbaar voor de bezoeker. De ongecompliceerde vreugde van de aanraking. Het duwen, kneden, trekken, plakken, plooien en wroeten in de klei levert kennelijk een speciaal soort geluk op. Dat levert soms onvergetelijke creaties op, zoals de klonterige monstertjes van Asger Jorn (1914). Als twee crack verslaafde minions loeren ze je vuil aan vanuit hun holle ogen. Ze zijn zo evident onvolmaakt dat je op slag verliefd wordt.
Sowieso valt er veel te lachen in de CERAMIX tentoonstelling, en dat gebeurt zelden in het museum! Hardop schateren ‘op zaal’ is onbehoorlijk, en toch is dat precies wat die bonte verzameling keramiek met je doet. Neem nu de karikaturale serie maskers van Jean Carriès (1855). Als ouderwetse gapers met bolle ogen hangen ze daar aan de wand. Ze zijn prachtig gedetailleerd uitgewerkt en doen qua precisie en detail niet onder voor de Pruisische koppen van Franz Xaver Messerschmidt (1736). Hun expressie is zo geestig dat een glimlach niet te onderdrukken valt. Net daarnaast hangt als tegenwicht een serie maskers van Thomas Schütte (1954). Deze zijn feller en grimmiger, maar ook hier is het effect tragikomisch. Met hun loze lach en samengeperste ogen trekken ze de aandacht. De koppen lijken karakterstudies in de traditie van Honoré Daumier (1808): genadeloos, maar toch vervuld van mededogen voor de menselijke soort. In hun groteske gelaatstrekken zijn gemakkelijk schrik, onmacht en wantrouwen te lezen. Kortom alles wat de mens tot een gemankeerde God maakt. De plompe aardsheid van keramiek leent zich uitstekend voor een dergelijke boodschap.
Het Bonnefanten wilt met CERAMIX een link leggen naar keramiekstad Maastricht en zijn erfgoed van Regout, Mosa en Sphinx. De expositie is langs verschillende lijnen opgezet. Allereerst is er een grote chronologische presentatie waarin de rol van keramiek in de kunst van Rodin tot Schütte belicht wordt. Daarnaast zijn er thematische opstellingen die gaan over regionale, informele of abstracte benaderingen van kunstenaars. Hiermee is een dappere poging ondernomen om een weefwerk van verschillende kunstpraktijken te tonen. Stijn Huits slaagt er inderdaad in om een objectgerichte benadering te vermijden. Bepaalde opstellingen zoals ‘Unbrowsable books’ of ‘Hetero is, Erotic is’ zijn iets te summier uitgewerkt om een goede indruk achter te laten.
Niet al het aardewerk is ludiek en sommige werken zijn van een echte oorspronkelijke schoonheid. Zo zijn de sensuele objecten van de Japanse kunstenares Chieko Katsumata (1950) simpelweg overrompelend. De vreemde koraalachtige vormen lijken eerder gegroeid dan vervaardigd. Katsumata werd opgeleid in Parijs, maar tegenwoordig staat haar oven in Kyoto, een stad die een rijke historische traditie heeft in keramiek. De intense kleureffecten zijn te danken aan gestapelde lagen metallic lak en pigmenten. Deze kunst keek zij wellicht af van klassieke olieverfschilders zoals Antoine Watteau (1684) die glacis technieken toepaste om een fluweelzacht kleurenspectrum te penselen. Zo ook met de objecten van Rosemarie Trockel (1952) die een eindje verderop aan de muur hangen. Hier moet ik de neiging bedwingen om de kunstwerken te strelen en te aaien. Gestolde hompjes klei gaan de strijd aan met gladdere vlakken die aan een spiegel doen denken. Samen vormen ze een verassend decoratief juweel in iriserende grijs- en groentinten. Het effect is zowel ruig als geaffecteerd. Het zijn de klassieke Rococo rocailles van de Franse lusthoven, maar dan opgepompt met een flinke shot anabolen. Trockel is in één klap klaar met de cliché’s over verfijnd aardewerk dat schijnbaar moet ontstaan in vrouwenhanden.
In de CERAMIX-tentoonstelling staan een drietal neo-barokke beeldjes van Jessica Harrison. Op het eerste gezicht doen ze denken aan de kitscherige Meissen look-a-likes die je kent van oma’s vestibulekastje. Haar kleine porseleinen dametjes kijken koket de zaal in. Hun blik elegant afgewend van een al te opdringerige toeschouwer. Ze lijken de museumbezoeker te manen tot voorzichtigheid: Pas op, ik ben breekbaar! Zo omzichtig gaat Harrison in ieder geval niet om met de porseleinen juffertjes. De serie ‘painted lady’s’ bestaat uit een aantal dames die minutieus getatoeëerd zijn met klassieke schippersemblemen. Het anker, de zwaluw en het hart met de pijl ziet men allemaal voorbij komen op de lelieblanke huid van de figuurtjes. Het levert een onbehaaglijke tegenstelling op: De zoetgevooisde pasteltinten botsen met de grove tekentaal van een schipperskwartier. Naast de tattoo-lady’s zijn er in de de serie ‘Broken’ ook juffertjes die letterlijk hun hoofd verloren hebben. Ze staan er met het afgehakte kopje in de ranke armen. Geglazuurde druppels rood druppen over het decolleté. De bloederige effecten die men kent uit slasher movies zijn met pigment en glazuur tot in detail uitgewerkt. Het lijkt alsof er onder het gladde porseleinen oppervlak een ander wezen schuilt, een redeloos beest dat de dametjes van binnenuit consumeert.
Er valt wel wat af te dingen op het gebruik van kasten en sokkels van piepschuim. Soms werken ze wonderwel, als contrast met de frivole uitbundigheid van de getoonde werken. Maar veel vaker zien ze er synthetisch en goedkoop uit. Esthetisch zijn ze geen partij als drager voor de meer verfijnde kunstwerken. Maar goed, een kniesoor die hierover zeurt, want in zijn geheel is CERAMIX een gulle gever van heel wat visueel spektakel. De bijkeuken is definitief gesloten en de oven staat eindelijk weer daar waar hij thuis hoort: in het hart van de keuken.
CERAMIX, Keramiek in de kunst van Rodin tot Schütte
16.10.2015 – 31.01.2016