De jurk als onheilsbode
Nadat Graciela Eugenia Ramírez Chávez uit El Salvador op 13 februari 2018 met 56 messteken was omgebracht door haar verloofde, gaf haar familie behalve een portretje ook een foto van haar trouwjurk vrij. Het was een simpel wit kledingstuk: klassiek lang met een mouwloos lijfje, vrij van tierlantijnen. Op de foto hing de jurk aan een verwrongen blauwe hanger tegen een raam met een traliehek ervoor, wachtend op een dag die nooit zou komen. Chávez had hem vlak voor haar dood gekocht, las ik in de tekst die erbij stond, evenals een paar nieuwe schoenen.
Het was een vrij knullige foto: onscherp en zo gekaderd dat de onderkant van de jurk buiten beeld was gevallen. Maar juist dat bruut afgesneden kledingstuk, samen met de verwrongen hanger en de tralies – dat alles droeg visueel bij aan het intrieste verhaal van de vrouw, wier trouwjurk van het ene op het andere moment in een rouwjurk was veranderd. De foto hoorde bij een artikel op de website van The Guardian. Het ging over femicide (moord op vrouwen omdat ze vrouw zijn, meestal door mannen uit hun directe omgeving) in El Salvador (1). Ik was aan het zoeken naar de jurk als onheilsbode, als drager van rampspoed. Nou, voilà. Deze foto kon zo in het daarvoor bestemde mapje op mijn desktop.
Daar zitten al heel wat voorbeelden in, vooral kunstwerken over gruwelijke onderwerpen, waarin jurken de hoofdrol spelen. Een trouwjurk van Dode-Zee-zoutkristallen bijvoorbeeld. Een plastic jurk voor een vermoorde Zuid-Afrikaanse ANC-strijdster, het schooluniformpje van een vijfjarig meisje, verkracht door haar leraar. Geen vrolijkmakend mapje, maar ik moet er wel wat mee. Niet in de laatste plaats omdat ‘de jurk’ zo vaak in verband wordt gebracht met vederlichte vrolijkheid, met zelfvertrouwen en voorspoed.
Geluk is een jurk luidt zelfs de titel van een boek dat modejournalist Cécile Narinx in 2012 schreef. In het voorwoord staat ze stil bij de verschillende jurken die ze tijdens haar leven droeg: doopjurk, kleuterschooljurk, heilige communie-jurk, galajurk, trouwjurk en ook de carrière-jurk, ‘die me deed beseffen dat je echt en diep gelukkig kunt worden van kleren’. In 1937 schreef de Amerikaanse kinderboekenschrijver Mary Noel Streatfield al: ‘Het lijdt geen twijfel dat een nieuwe jurk onder elke omstandigheid geweldig goed van pas komt.’
Dit laatste citaat kwam ik tegen in The Thoughtful Dresser van de Britse (mode)journalist en schrijver Linda Grant. Dat boek is inmiddels meer dan tien jaar oud, maar nog steeds een van de beste en gloedvolste exposés over de betekenis van kleding die ik ken. Ook Grant verbindt kleding aan geluk – ze schrijft bijvoorbeeld uitgebreid over het veilige comfort van een nieuwe jas, of over wat een rode lippenstift met iemand kan doen – maar ze heeft ook oog voor de donkere kanten van het leven en de rol die kleding daarin speelt.
Op zeker moment vertelt ze het verhaal van Elizabeth Kendall, schrijver en liefhebber van kleding. Kendall kocht een jurk van Marimekko, toen nog een klein Fins stoffen- en modemerk uit de jaren vijftig, beroemd om zijn felgekleurde, psychedelische prints. Haar nieuwe jurk stond voor vreugde. Nadat ze hem jarenlang bijna dagelijks had gedragen, gaf ze hem aan haar moeder, die pas gescheiden was en klaar voor iets anders dan de sobere huisvrouwenkleding uit die tijd. Nu belichaamde de jurk vrijheid en hoop. Niet lang daarna kregen Kendall en haar moeder een auto-ongeluk, waarbij de moeder overleed. Na haar dood vond de dochter de Marimekko-jurk in haar moeders klerenkast, als een bonte papegaai tussen de grijze muizen. ‘Vanaf die tijd zou ik hem namens ons beiden dragen,’ schreef ze later. Nu zat ongetwijfeld het verdriet erin, stevig verweven met de opgewekte stof.
Tegenover het beeld van de jurk als veroorzaker van het ultieme ‘Assepoester-moment’ staat dus dat van de jurk die rampspoed en ellende personifieert. Hoe zit dat?
Geluk kan omslaan, en daarmee de betekenis van een kledingstuk. Wat de ene dag nog een voorspoedige trouwjurk is, draagt de volgende dag ineens het noodlot met zich mee. Of, iets minder dramatisch: wat thuis voor de spiegel nog een fantastische bekrachtiging van je persoonlijkheid leek, kan ’s avonds op het feest, bezien door de ogen van anderen, plotseling veranderen in een verraderlijke lap textiel die niets voor je doet. Dat is althans wat het personage Mabel Waring overkomt in het korte verhaal ‘The New Dress’ van Virginia Woolf uit 1924. Op weg naar het feest van Clarissa Dalloway waant ze zich in haar gele jurk nog de belle van het bal, maar eenmaal daar blijkt dat nieuwe kledingstuk een afschuwelijke vergissing. Vanaf dat moment zakt Mabel weg in een poel van zelfbeklag en is niets nog zoals het zou moeten zijn.
Tegenover het beeld van de jurk als veroorzaker van het ultieme ‘Assepoester-moment’ (Britse modejournalist Jo Ellison in het jubeljurkenboek Vogue The Gown) staat dus dat van de jurk die rampspoed en ellende personifieert. Hoe zit dat? Tijd voor een paar voorbeelden uit mijn desktopdossier. Ik trek er om te beginnen een piepklein poppenjurkje uit.
Voor haar visuele onderzoek On Rape (het tweede hoofdstuk van het project A History of Misogyny, een geschiedenis van vrouwenhaat) verzamelde de Spaanse fotograaf Laia Abril een aantal kledingstukken, waaronder een trouwjurk uit Kirgizië en een boerka uit Afghanistan. Bijna allemaal behoorden ze toe aan vrouwen die werden verkracht (behalve het nonnenhabijt; dat was van een moederoverste die jonge nonnen misbruikte). Abril fotografeerde de stukken alsof haar foto’s deel uitmaken van een politierapport: in zwart-wit en van bovenaf op een neutrale ondergrond, zakelijk, afstandelijk – en heel effectief. Ze gaan vergezeld van korte teksten waarin de slachtoffers vertellen wat hen is overkomen.
Door die droge, nuchtere aanpak komen de kledingstukken extra hard binnen, maar de grootste knal komt van dat ieniemini-jurkje. Het komt uit Colombia. Het is zwart (of donkerblauw) met een wit Peter Pan-kraagje, witte manchetten en de naam van de school in een boogje op de borst. Het behoorde toe aan een vijfjarig meisje dat door haar leraar seksueel werd misbruikt. Toen het pakketje op haar atelier arriveerde, stortte Abril even in, vertelde ze in een interview.
Dat geldt ook voor de museumbezoeker die de foto van het kleine schooluniform aan de muur ziet hangen. Dat zoiets schattigs zo besmet kan raken; het jurkje is vertederend en schuldig tegelijkertijd. Het is die idiote combinatie die het zo aangrijpend maakt.
Met trouwjurken, zoals die van Graciela Eugenia Ramírez Chávez uit El Salvador, werkt het net zo. Trouwjurken bestaan voor de helft uit textiel en voor de andere helft uit sprookjesstof, aan elkaar genaaid met hoop en verlangen. In trouwpak moet iedereen zich, uitzonderingen daargelaten, onoverwinnelijk en op zijn mooist voelen; voor veel vrouwen is de jurk die ze op die ene dag dragen de jurk van hun leven. Geen wonder dus dat-ie voor kunstenaars zo’n dankbaar object is. Neem die ene onrustbarende foto van Eddo Hartmann uit het project Hier woont mijn huis (2012): een rommelige hoek op de zolder van zijn ouderlijk huis, waar een geel uitgeslagen trouwjurk hangt te verpieteren in een plastic hoes, en vlak daarnaast een rood fluwelen gordijn met kogelgaten erin. Ook al is het verhaal erachter wellicht veel onschuldiger dan je denkt, dat beeld is een drama in zichzelf.
Ook liefde kan omslaan – in haat of zelfs horror. Kledingstukken moeten het dan vaak ontgelden (denk aan die talloze filmscènes waarin de bedrogen echtgenote – meestal is het een vrouw, sorry – de kleren van haar partner uit de kast rukt en uit het raam kiepert). Voor zijn serie Will They Sing Like Raindrops or Leave Me Thirsty (2014) ging de Belgische fotograaf Max Pinckers in India op zoek naar verhalen over liefde en het huwelijk, en hoe wreed die kunnen eindigen. In een grimmig tweeluik toont hij aan de ene kant een krantensnipper met scheidingsannonces en aan de andere kant een brandende blauwe kameez, een traditioneel, Aziatisch kledingstuk voor vrouwen (soms trouwens voor mannen).
De jurk hangt als een ouderwetse lampenkap aan een touwtje, tegen de achtergrond van een grauwe muur met een roestige ladder. De vlammen likken aan de stof, het is beangstigend om te zien hoe gretig ze zijn. Wat nog redelijk subtiel werd gesuggereerd op de foto van Eddo Hartmann – de jurk als verbeelding van het menselijk lichaam – daarover is bij Pinckers al geen twijfel meer. De brandende jurk doet fysiek pijn.
In mijn mapje zitten gelukkig ook kunstenaars die proberen het beeld van de jurk weer te kantelen. Die het kledingstuk opnieuw in verband brengen met vederlichte vrolijkheid, met zelfvertrouwen en voorspoed, nadat het was overgelopen naar de schaduwkant. De Israëlische kunstenaar Sigalit Landau liet een gitzwarte, traditioneel chassidische trouwjurk zakken in de Dode Zee. Geketend en verzwaard, zodat-ie niet boven kwam drijven, verbleef de jurk enkele maanden onder water. Daar werd de stof geleidelijk aan overwoekerd door zoutkristallen. Het zwart werd langzaam wit, als in een bezwerend ritueel. Landau verwees met haar Salt-Crystal Bridal Gown (2014) naar een oud joods toneelstuk, De Dibboek. Dit gaat over de bruid Leah, wier lichaam en ziel worden bezeten door de duivelse geest van haar overleden bruidegom. Met het getransformeerde kledingstuk bevrijdt de kunstenaar Leah van haar huwelijkse vloek; eindelijk is haar trouwjurk wit en glanzend, zoals ooit de bedoeling was.
Een andere kunstenaar die middels een jurk iemand anders te hulp schoot, zij het dan na de dood, is de Zuid-Afrikaanse Judith Mason. In 1998 maakte zij een lange jurk van blauwe plastic tasjes: The Man Who Sang and Woman Who Kept Silent. De jurk is een herinnering aan de in 1988 vermoorde Phila Ndwandwe. De ANC-strijdster werd tijdens de Apartheid tien dagen lang gemarteld en zonder kleren gevangen gezet, voordat ze werd doodgeschoten. Van een stuk blauw plastic, het materiaal waarin haar eten werd bezorgd, maakte ze een broekje voor zichzelf.
Toen dit verhaal zo’n tien jaar later via de Waarheids- en Verzoeningscommissie naar buiten kwam, bedacht Mason een eerbetoon in de vorm van een lange jurk van hetzelfde, half doorzichtige materiaal. De Zuid-Afrikaanse dichter Antjie Krog bezocht Masons atelier en schreef erover in haar aangrijpende boek De kleur van je hart (1998), waarin ze verslag doet van haar aanwezigheid bij de Waarheids- en Verzoeningscommissie.
Hij is zo mooi, deze wervelende, blauwe, delicaat ruisende jurk, dat ik voorover moet buigen, knielen, zitten, liggen, me ter aarde werp. Naar adem hap. Hij is voor haar!
‘Ik sta ineens in een ruimte, helemaal leeg, afgezien van een doodgewoon hangertje van staaldraad dat in het midden aan het plafond hangt. Er hangt een jurkje aan, gemaakt van het blauwe plastic waar boodschappentasjes van worden vervaardigd. Aan de fijne schouderbandjes hangt een blauw geborduurd lijfje, en van de zacht geplooide nauwsluitende taille vloeit de jurk licht en zorgeloos uit alsof hij wiegt in de zachte ochtendbries. Hij is zo mooi, deze wervelende, blauwe, delicaat ruisende jurk, dat ik voorover moet buigen, knielen, zitten, liggen, me ter aarde werp. Naar adem hap.
Hij is voor haar! MK-commandante Phila Ndwandwe. Deze jurk is voor haar. Het blauwe plastic ondergoed dat ze maakte in de periode die ze in hechtenis zat om haar waardigheid te behouden tegenover de kerels die haar dwongen naakt rond te lopen, het plastic van schaamte en vernedering is omgevormd tot deze indrukwekkende blauwe hommage aan de schoonheid.’ Het kunstwerk bevindt zich tegenwoordig in de collectie van het Hooggerechtshof van Zuid-Afrika in Johannesburg, als eerbetoon en eeuwige spijtbetuiging aan Ndwandwe. Mason gaf haar met die blauwe jurk een postuum Assepoester-moment, een transformatie waar alleen een jurk voor kan zorgen: wervelend, ruisend, vloeiend, wiegend.
Het is een moment dat ik Graciela Eugenia Ramírez Chávez uit El Salvador ook zo gun. Misschien dat ik daarom de foto van haar treurige trouwjurk heb bewaard op mijn desktop. Als ik er af en toe naar kijk, naar die nooit gedragen witte droom op die blauwe hanger, misschien zal ze er dan op een dag in dansen.
In het werk van Hanne Hagenaars (schrijver en tentoonstellingsmaker) en Merel Bem (schrijver en kunsthistoricus) zijn de alledaagse beleving van beeldende kunst en de rol van kleding bij het vormen van identiteit onderwerpen die steeds terugkeren. Daarom schrijven ze voor Mister Motley tweemaandelijks over de relatie tussen kleding en kunst.