De glimp waarin de waarheid zich laat vangen
In gesprek met Bram Kuypers
Kunstenaar Bram Kuypers haalt me op met zijn auto, en we rijden naar een bebost gebied buiten Arnhem. In de lucht cirkelen de vliegtuigen van het nabijgelegen zweefvliegveld Terlet. Bij het betreden van het terrein dat hij heeft uitgekozen, wijst een bord bij de ingang er op dat we op de paden dienen te blijven om de grafrust niet te verstoren. Een groot deel van het interview wordt afgenomen terwijl we wandelen in een strooiveld voor de as van overledenen.
Robin Barry: Je studeerde Fine Art aan ArtEZ en studeerde af in 2014. Kan je me iets vertellen over je tijd daar?
Bram Kuypers: ‘Ik begreep kunst als expressievorm nooit zo goed. Ik tekende gewoon, en visualiseerde daar eigenlijk een soort verlangens mee. Dat is natuurlijk een vorm van expressie, maar het was nooit echt een doel om daarmee te communiceren. Dus toen ik op de academie kwam had ik al snel de vraag; waarom is kunst belangrijk? Wat is daar nou de noodzaak van?’
RB: Het visualiseren van verlangens, dat klinkt opzichzelfstaand niet eens als zo’n slecht uitgangspunt voor kunst.
BK: ’Maar wat moet een ander er dan mee? En wat zou de functie van een academie moeten zijn? Ik zat met dit soort vragen, en nadat ik daar lang over na had gedacht kwam ik uit bij Beuys en het concept van de sociale sculptuur, en dat vond ik interessant.’
RB: Wat betekent dat concept voor jou?
‘Ik had destijds nogal moeite met mijn persoonlijke verhouding tegenover zaken zoals de consumptiemaatschappij en klimaatverandering, en ik begreep absoluut de noodzaak van kunst niet behalve als vorm van decoratie. Door Beuys begrijp ik dat kunst een proces van zelfverwezenlijking is dat bestaat uit continue uitwisseling tussen een omgeving, maker, beschouwer, kunstwerk, et cetera. Zo’n conclusie had ik toentertijd nodig als bestaansrecht voor mijn eigen artistieke ontwikkeling.’
RB: Dat gaat al een andere richting op dan puur het visualiseren van verlangens, meer onderzoekend en meer naar buiten gericht.
‘Ja, klopt. Ik kwam op een punt van, aha, je maakt iets, en op het moment dat dat in de wereld staat, en door anderen wordt gezien en wordt meegemaakt, dan heeft dat invloed op hoe mensen zich gedragen en misschien zelfs op hoe de wereld in elkaar steekt.’
RB: In 2013 maakte je It took me 23 years to draw an apple, wat op het eerste gezicht ‘gewoon’ een waarheidsgetrouwe afbeelding is van een appel, getekend met potlood op papier. Zinspeel je hier op iets anders dan de handeling van het tekenen van een appel?
‘Op de academie had ik de neiging om heel veel na te denken, en ik besloot: misschien moet ik gewoon bij de basis beginnen en een leuke tekening maken. Uiteindelijk dacht ik, fuck it, ik teken de appel na die op mijn bureau ligt. Achteraf besefte ik me nooit eerder bewust te hebben gekozen om een appel te tekenen. Ik was 23, dus ik noemde het It took me 23 years to draw an apple.’
RB: Ging het om iets anders dan het zichtbare resultaat van de tekening?
‘Klopt, inderdaad. Ik zat met allerlei klotevragen, vragen met veel inhoud, en door precies het tegenovergestelde te doen, kon mijn problematiek zich kanaliseren naar een titel. Ik maakte gewoon een tekening van een appel, en dat vatte al het grote waar ik mee zat samen. Het is het voor mij makkelijker om dingen niet zozeer onzichtbaar te maken, maar onzichtbaar te laten terwijl ik wel kennis geef van dat het heeft plaatsgevonden.’
RB: Eerst probeerde je misschien met conclusies te komen, om iets te openbaren.
‘Ja, en mijn werk was heel visueel gericht. Na die appel werd ik me er bewust van dat de niet-visuele kant van kunst veel meer ruimte openlaat voor het artistieke proces. Kunst hoeft niet gekaderd te zijn binnen het doek of binnen het sculptuur. Het kan overal plaatsvinden.’
RB: In je werk komen beweging en voertuigen veel terug: in Flight by wire probeer je de bewegingen van een wensballon te sturen, in Atlas staat een graafmachine centraal, en Does a waterfall move or is it just playing bestaat uit een performance waarin je vier uur fietst zonder van je plek te komen. Is het ‘in beweging zijn’ voor jou een manier om die gedachten uit te schakelen?
‘De controle over beweging is veelal onderbewust. Daarom vind ik sporten, zoals wielrennen en hardlopen, en ook autorijden fijn om te doen. Je gaat in een situatie zitten waarin je eigenlijk met je lichaam een soort controle moet uitoefenen. Je bent niet aan het denken, maar je hele lijf weet hoe het door de omstandigheden heen moet.’
RB: Het heeft iets mediatiefs, alsof je onderdeel bent van een algoritme waar je niet over na hoeft te denken.
‘Ja, precies. Het heeft iets automatisch.’
RB: Ook bevraag je in je werk vaak de functie van het voorwerp dat wordt ingezet. Een voorbeeld is je werk Atlas, waar je een graafmachine zichzelf in het landschap van de Waalsprong bij Nijmegen in laat graven, en die daar nu nog steeds uit de grond steekt en onderhevig is aan het verval van de tijd.
‘Ja, dat klopt inderdaad. Ik vind het heel erg interessant om bepaalde archetypes van het object te combineren met een totaal andere noodzaak of mentaliteit. Als je voorbij gaat aan de vanzelfsprekende functie van een object, en die combineert met iets onvoorziens, dan legt het iets bloot. Zo ben ik er bijvoorbeeld ook ooit toe gekomen een pallet glad te gaan schuren.’
RB: En een pallet is juist bij uitstek een voorwerp waar je zelf niks aan doet; het is een functioneel ding. Het gladschuren van een pallet heeft ook iets mediatiefs, probeerde je jezelf te kalmeren met die handeling?
‘Het was ergens wel om mijn neiging tot overdenken te ontkrachten. Ik word ergens heel hard gestuurd, op een manische manier bijna. Dan denk ik alles uit, en dat gaat dan mis of er gebeurt iets anders, zoals met die graafmachine is gebeurd.’
RB: Je werk Atlas. Wat ging daar eigenlijk mis?
‘Mijn bedoeling was een kuil te graven met de graafmachine, er dan in te rijden en het gat dan dicht te trekken. Maar toen ik de kuil inreed, brak een hydraulische leiding van de machine en spoot er allemaal olie half over het publiek heen. Ik knalde die kuil in en ik schrok me te pletter, ik was zwaar teleurgesteld. Het was interessant, want ik had gehoopt dat er tijdens die performance een bepaald gevoel van empathie en tragiek zou plaatsvinden ten overstaande van de machine en het publiek. Maar ze vonden het juist superleuk.’
RB: Op de foto’s van het werk geeft het feit dat die kraan nog half boven de grond uitsteekt, midden in een gestaakte handeling, juist ook iets extra melancholisch. Maar het was dus niet de uitwerking die jij voor ogen had. Het plan was dat de graafmachine in het landschap zou verdwijnen. Zie je ook iets moois in die deceptie?
‘Toen het was ingezonken, wel, maar ik realiseer me nu dat het werk zichzelf op een bepaalde manier vorm geeft op het moment dat het niet gaat zoals ikzelf en zoals iedereen verwacht. Dat er iets gebeurt wat ik niet kan verzinnen, maar dat daardoor juist plaatsvindt waar ik op hoop.’
RB: Bestaat jouw kunstpraktijk uit het stellen van de randvoorwaarden om tot werk te komen?
‘Nee, ik stel ze niet zelf, ik zoek ze op.’
RB: Dat is een onbegrensde, maar ook onderworpen manier om je kunstpraktijk te praktiseren, een manier waar onzekerheid bij komt kijken.
‘Ik kom er heel erg achter dat onzekerheid fundamenteel is aan het bestaan, dat je nergens zekerheid over kan hebben. Dat terwijl de samenleving er op is ingericht om continu te voorkomen dat er een vorm van onzekerheid kan plaatsvinden.’
RB: En waarom dan de onzekerheid, wat is daar het belang van als het gaat om jouw kunstpraktijk?
‘Voor mij is het kunstenaarschap toch echt wel een vorm van geloofsbelijdenis. Ik ben daar achter gekomen op het moment dat je er bij zo’n graafmachine op vertrouwt dat iets wat je niet onder controle blijkt te hebben, toch werkelijk kan worden. Dat het toch zo wordt zoals het moet zijn en ik het zelf niet beter had kunnen verzinnen.’
RB: Dat ervaren van kunst als een geloofsbelijdenis, heeft dat iets te maken met hoe je toeval in het leven ervaart?
‘Nou, ik had het bijvoorbeeld een keer met mijn oma over de manier waarop ze hun geloof belijden, en wat bidden voor hen betekent. Dat je om vertrouwen vraagt, en de hand van god ervaart in zaken die je als toeval kan bestempelen. Zoals bij die graafmachine, bijvoorbeeld. Voordat ik aan die performance begon heb ik eerst 5 minuten ergens zitten huilen en de moed bijeengeraapt om het te doen. Daarna ging het mis, maar wel op zo’n manier dat het werk er eigenlijk beter van werd.’
Heeft dat iets te maken met wat je eerder zei over het opzoeken van de randvoorwaarden om tot werk te komen, in tegenstelling tot dat je die voorwaarden zelf vormt?
‘Ja, precies. Hegel zegt ook zoiets, over dat de waarheid zich alleen in een glimp laat vangen. De metafysica ervan is ongrijpbaar, maar af en toe is er een glimp waarin hij zich laat zien en dan voel je dat als de waarheid. En het duiden ervan, dat kun je niet. Dan is god voor velen een goede oplossing, een woord van drie letters en je denkt: ah, god, chill, dat was hem of het weer.’
RB: Probeer jij die glimp te in je werk te manifesteren?
‘Ik merk wel dat bij veel van mijn werk toeval aan de oppervlakte ligt. Het zijn toevalligheden die op hun plek vallen. Dat ik dat toeval vaak heb ervaren, dat is voor mij wel inherent aan het kunstenaarschap en aan mijn manier van leven. Het is een soort geloofsbelijdenis, maar dan zonder doctrine. En met een onduidelijke ethiek.’