De getroebleerde kunstenaar wordt serieuzer genomen dan zijn slachtoffers
Aan het eind van het panelgesprek over het seksuele wangedrag van de kunstenaar Juliaan A. sprak kunstcriticus Lucette ter Borg een waar woord: de sector beeldende kunst loopt achter bij de rest van de samenleving als het gaat om emancipatie en vooruitstrevendheid. Onder leiding van Heske ten Cate (Nest) en John de Weerd (Zaal 3) hielden 6 panelgasten vorige week dinsdag in zaal 3 van het Nationale Theater de zaak-Andeweg tegen het voetlicht, dat ook via livestream thuis was te volgen. Het goede van het gesprek was dat het niet zo over opinies ging (al zaten die er ook in), maar vooral over procedures. De keuze was om het slachtoffer zoveel mogelijk centraal te stellen, met wat kanttekeningen over de manier hoe de kunstwereld met hen omgaat.
De sector beeldende kunst loopt achter bij de rest van de samenleving als het gaat om emancipatie en vooruitstrevendheid.
Tussen de panelgasten zat Jan de Jong van de zedenpolitie en advocaat Margreet de Boer. Met het gevolg dat veel tijd werd besteed aan de vraag wanneer iemand aangifte gaat doen en wanneer wordt een klacht een strafbaar feit. De zedenpolitie wil precies weten wat er is gebeurd om er een zo goed mogelijk bewijsbare zaak van te maken. Ze stelt kritische vragen aan het slachtoffer van een zedenmisdrijf dat na zo’n gesprek vaak met het gevoel naar huis gaat niet geloofd te worden. De Boer voegde eraan toe dat overtuiging bij zo’n gesprek een grote rol speelt. Een heikel punt want Lucette ter Borg vertelde eerder op de avond hoe zij in juli dit jaar aan het onderzoek begon toen twee vrouwen bij haar langskwamen om “emotieloos” een lijst van verkrachtingen voor te leggen. Gelukkig nam Ter Borg de vrouwen serieus. Was het haar empathie of werd ze als journalist getrokken door een zaak met de sensatie van ‘de Harvey Weinstein van de Nederlandse kunstwereld’? Een van de vrouwen had met deze typering contact gezocht met Ter Borg via Messenger. Dat was een verstandige keuze want in de journalistiek en kunstkritiek wordt veel gewerkt met metaforen. Bij de zedenpolitie had deze metafoor natuurlijk geen enkele indruk gemaakt, maar in de kunstwereld zijn we zeer gevoelig voor een “archetypische bad boy” of “het idee van de getroebleerde kunstenaar” (Ten Cate).
Gelukkig nam Ter Borg de vrouwen serieus.
Jane Huldman die al 30 jaar projectleider is bij Stroom in Den Haag stelt dat ze met haar team zich wanhopig heeft afgevraagd of ze dit had moeten weten. Ze had bij geruchten vernomen van het excessief gedrag van Andeweg, die bij enkele galeries niet meer welkom was. Met haar team en management heeft ze een brief van een slachtoffer besproken, maar een week later niks gedaan en de waan van de dag gevolgd. Nu zijn ze boos op zichzelf en schamen ze zich dat ze niet die of die hebben gebeld. Vervolgens concludeert Ter Borg dat vrouwen niet geloofd worden en in de richting van Huldman “dat een directeur niet reageert”. Het was jammer dat Huldman niet over haar directeur Arno van Roosmalen wilde praten. Want juist over Van Roosmalen hadden de journalisten van NRC geschreven dat hij de wangedragingen goedpraatte als “eigenschappen die kunnen getuigen van een intrigerend en eigenzinnig kunstenaarschap”. Carola Houtekamer noemde dit een “tof imago” dat in de culturele context wordt toegejuicht en waarvan men verder wegkijkt. Freek Walther, die vertrouwenspersoon is van Mores.online, nuanceerde dit ‘wegkijken’ met de opmerking dat 70% van de mensen bevriest wanneer ze getuigen zijn van seksueel wangedrag. Hij sprak namens het meldpunt ongewenste omgangsvormen van podiumkunsten, films en televisiesector. Volgens Ten Cate hebben instituten van beeldende kunsten zich in rap tempo aangesloten bij Mores, maar volgens Walther is dit niet zo.
Freek Walther, die vertrouwenspersoon is van Mores.online, nuanceerde dit ‘wegkijken’ met de opmerking dat 70% van de mensen bevriest wanneer ze getuigen zijn van seksueel wangedrag.
Gaandeweg het gesprek ontstaat een beetje een treurigmakend beeld van de sector beeldende kunst waar een progressieve identiteit en een avant-garde houding hoog scoort. Maar de mores loopt erbij achter, er zijn geen protocollen en voor het eerst in haar geschiedenis heeft de Rijksakademie een vertrouwenspersoon aangesteld, weet Ter Borg. Even wordt er uitgewisseld over de wens van meldpunten en institutionele samenwerking om protocollen op te stellen. Het blijft bij een wens want al snel wordt er gemompeld vanuit het aanwezig publiek dat het gaat om “het gevoel”, om “empathie” en om “voelsprieten” om het ambigue en vage domein van verborgen seksueel geweld af te tasten. Dit einde heeft veel weg van een geconditioneerde reflex om aan de papierwinkel van protocollen te ontkomen. Wil de gemeenschap van de beeldende kunst echt veranderen, dan zal ze moeten open staan voor een nieuw discours waarin kunstenaars zich onderscheiden met een ethisch statement.