De geest is uit de fles” – Atelierbezoek: Paul Bogaers
Paul Bogaers (Tilburg, 1961) is een verzamelaar en samensteller. Hij staat aan de vooravond van een verhuizing van zijn atelier in een kunstenaarscomplex aan de Stedekestraat in Tilburg naar Amsterdam. In zijn huidige atelier heeft hij de laatste zeventien jaar een enorme hoeveelheid artefacten uitgestald die met zijn beeldende werk een eenheid vormen. Daarmee is duidelijk dat zijn kunst niet uit de lucht gegrepen is, maar wortelt in diepgaande interesses voor uiteenlopende culturen en mensen. Op het moment dat je deze bekijkt in de context van zijn kunstenaarschap ontstaan er onlosmakelijke relaties.
<spanCambria”,serif”>Als geboren en getogen Tilburger heeft Paul Bogaers na twintig jaar inschrijftijd een woning gevonden in Amsterdam. De verhuizing die hem te wachten staat, noodzaakt hem drastische keuzes te maken in het materiaal dat hij inzet voor zijn werk. Paul Bogaers: “In mijn manier van doen neigde ik in het verleden wel een beetje naar wat ze in Amerika een ‘hoarder’ noemen, iemand die van alles wat hij in huis haalt, niets meer af wil staan. Het meest onnozele stukje papier heeft in zijn verzameluniversum een onmisbare betekenis. Op de suggestie van een buitenstaander, ‘Dit kan zeker wel weg’, zal hij altijd met vertwijfeling antwoorden, dat dat nog te bezien valt. Dat is typerend voor een dwangmatige verzamelaar.”
<spanCambria”,serif”>Zijn atelier heeft nog het meeste weg van een door anderen vrijwel onbetreden ruimte in een etnografisch museum waar naast collectiestukken ook allerlei andere objecten een plaats hebben gevonden. Bij goed kijken is er wel sprake van een rangschikking in maten, soorten en categorieën, maar doordat er naast de gevonden voorwerpen ook eigen werk van de kunstenaar staat, alles door elkaar heen, brengt het overweldigende totaalbeeld je van je stuk. Je bent in een wereld van iemand die voor zijn obsessies een imponerende vorm heeft gevonden.
<spanCambria”,serif”>Paul Bogaers: “Mijn aard om alles te verzamelen en te bewaren heeft zijn grens en keerzijde. Ik heb lang de neiging gehad om alles vast te houden, nergens afstand van te doen. Nu leer ik noodgedwongen om los te laten. Het is wel op een samenhangende manier opgebouwd en het heeft me ertoe gebracht als beeldend kunstenaar een zelfstandige identiteit te krijgen en daarin gewaardeerd te worden. Ik kan er niets van af schrapen of reduceren. De vraag is nu wat ik meeneem en wat ik wegdoe. Ik heb in mijn huidige atelier spullen in vier categorieën staan. Ten eerste bestaand werk en werk dat ik momenteel in productie heb. Ten tweede bronmateriaal zoals een plaatjesarchief, foto’s, boeken, werkmateriaal en objecten. Ten derde mijn verzamelingen van maskers, beeldjes, opgezette insecten, etnografica enzovoort. En ten vierde mijn inventaris aan werkmeubilair, kasten, tafel, stoelen en dergelijke. Ik moet harde keuzes maken die me wel zwaar vallen. Het is een noodzakelijke en goede stap, maar wel een lastige. Ik kom erachter dat je het kunt leren: afgeven, weggooien, meegeven. Het moeilijkste is dat ik in dat proces mijn hele verleden door moet nemen: al die schetsen, oud werk en documentatie. Wil ik dat allemaal nog wel zien? Het gaat allemaal door mijn handen en laat ook de dwaalsporen en zijsporen zien die ik ben ingeslagen. Ik moet dit atelier verlaten omdat ons de huur is opgezegd. Dat is een ontwikkeling die je in vrijwel alle steden ziet. Ateliercomplexen verdwijnen omdat gemeenten en projectontwikkelaars financieel lucratieve deals sluiten. Wat kunstenaars aan atelierhuur kunnen betalen, weegt daar niet tegenop.”
<spanCambria”,serif”>In het verleden heeft Paul Bogaers jarenlang gewerkt aan het boek ‘Onderlangs’, een roman die geheel is samengesteld uit zinnen die hij uit andere boeken sneed en tot een leesbaar geheel in een nieuw boek onderbracht. “Het was dezelfde werkwijze als bij mijn beeldende werk, maar in een ander medium. Zo heb ik wel vaker zijpaden bewandeld die nader beschouwd toch allemaal met elkaar samenhangen. Bijna bij toeval ben ik in de wereld van de fotografie terecht gekomen. Ikzelf hecht weinig waarde aan dit soort begrenzingen, maar in de buitenwereld zijn ze heel hardnekkig. In mijn huidige werk is het fotografische element nog steeds aanwezig, maar ik ben al heel lang geen fotograaf meer. Waarschijnlijk ben ik dat zelfs nooit geweest. Mijn galerie Dudokdegroot liet mijn recente werk nog wel op de fotografiebeurs ‘Unseen’ zien. Ik onderscheid me in dat medium, omdat ik anders dan een traditionele fotograaf het beeld zelf tot stand breng. Een foto is er al of vormt zich voor de lens. Ik maak liever een beeld vanuit het niets, totdat het er is.”
<spanCambria”,serif”>Een foto is er al of vormt zich voor de lens. Ik maak liever een beeld vanuit het niets, totdat het er is.
<spanCambria”,serif”>De omslag in zijn leven kondigde zich al eerder aan in zijn werk. Paul Bogaers heeft als kunstenaar vooral naam gemaakt met zijn fotografische werk en daarnaast met literaire projecten. In zijn kunstenaarschap heeft hij altijd tussen de disciplines gewerkt. Of hij nu foto’s, collages, boeken, of sculpturen maakt, altijd is het beeld dat hij tot stand brengt een tussenvorm, een combinatie van enerzijds uitersten en anderzijds overeenkomsten. Alles is bij hem terloops en voorbijgaand en daar kiest hij zijn materiaal en gereedschap op uit. Als fotograaf werkte hij in de analoge fotografie met een goedkope wegwerpcamera en liet technische perfectie links liggen. Zijn foto’s waren onscherp, niet goed gekaderd, overbelicht of onderbelicht enzovoort. Deze foto’s zien er vaak uit alsof hij de camera per ongeluk heeft laten vallen en er een beeld is gemaakt. In zijn fotoboek ‘Onder Weg’ uit 2003 zijn vooral beelden opgenomen van wat onwillekeurig in de goot langs de weg is gewaaid. Er staan de onooglijkste dingen op en tegelijkertijd hebben ze een kosmische allure, alsof het zo heeft moeten zijn. Daarnaast maakt hij gebruik van foto’s die hij vindt in albums op rommelmarkten of in kranten en tijdschriften, in boeken en op ansichtkaarten. Collage- en montagetechnieken vormen de basis voor zijn samengestelde beelden. Het gaat vaak om visuele associaties in harmonische combinaties. Hij maakt beelden die in elkaar verglijden. De laatste jaren is hij zelfgemaakte foto’s, gevonden beelden en voorwerpen in sculpturale ensceneringen gaan verwerken. Hij maakt figuren van papier-maché die hij voorziet van gefotografeerde gezichten, maar ook wel van ogen van schelpen, ledematen van takken en andere lichaamsdelen van organisch materiaal. De fascinatie waarvan hij blijk geeft in zijn verzamelingen zie je terug in zijn beeldtaal als kunstenaar. Paul Bogaers: “Ik vul altijd alles in. Als ik ergens nog een lege plek of witte ruimte zie, kan ik daar nog iets kwijt. Ik voel me niet verwant met de modernistische norm. Het gaat me om een rijkdom en veelheid door steeds iets toe te voegen en niets weg te laten: accumulatie versus strippen. Er kan altijd nog iets bij.”
<spanCambria”,serif”>Paul Bogaers: “Tijdens mijn expositie My Life in the Bush of Ghosts, eind 2015 begin 2016 in Foam, heb ik een groep figuren van papier-maché laten zien met gezichten van mensen die omhoogkijken. Ze zijn verschillend in uiterlijk. Het zijn allemaal individuen. Ze variëren daarom in grootte en er zit zelfs een hond bij, die kijkt ook omhoog. Het is fascinerend omdat ze naar iets kijken wat je als kijker niet kunt zien. De kiem voor dit werk is ontstaan toen ik een glamourfoto vond van een actrice die heel intens kijkt naar iets wat buiten beeld blijft. Ik vind dat een heel interessant gegeven, iemand die kijkt naar iets wat jij niet ziet. Het zou van alles kunnen zijn: een verwachting, een gevaar of een goddelijke ingreep. Met het samenbrengen van een aantal van dit soort portretten breng ik een suggestie tot stand, zoals ik dat in ‘Onderlangs’ ook deed: de zinnen daarin horen niet bij elkaar. Het is duidelijk een door mij gemaakte constructie, maar toch werkt het.”
<spanCambria”,serif”>Na de presentatie in Foam hebben de papier-maché sculpturen een ander voorkomen gekregen. Foto’s spelen steeds minder een rol in het driedimensionale werk. Daardoor hebben zijn beelden een zelfstandiger gedaante gekregen, minder documentair dan voorheen, en krijgen de figuren een verschijningsvorm die bezielder is. De geest is uit de fles. Paul Bogaers: “Het collageprincipe van mijn fotografische werk is getransformeerd van het gebruik van afbeeldingen naar het inzetten van objecten en gevonden voorwerpen. Dat kan een enkele keer nog wel een foto zijn, maar het is nu toch ruimtelijk werk en eerder assemblage dan collage. Wat me aan het gebruik van die voorwerpen interesseert, is dat het object binnen het beeld naar iets anders kan verwijzen, bijvoorbeeld naar iets waar het op lijkt. Zo kan een boomtak ook een arm zijn en een schelp bijvoorbeeld een oog en een andere schelp een vrouwenborst. Ik ga daar speels mee om. Ik pas nauwelijks kunsthistorische verwijzingen toe, maar het is natuurlijk een werkwijze die in de kunst in allerlei culturen wordt toegepast. Mijn interesse in Afrikaanse etnische objecten hangt daar ook mee samen. Als maker voel ik dat een voorwerp nog een andere dimensie heeft dan zijn uiterlijke verschijningsvorm. Het is een vorm van animisme. De gevonden objecten die ik in een sculptuur gebruik zijn geen willekeurige voorwerpen of versieringen; ze hebben een innerlijke kracht en ze voegen iets wezenlijks toe: zeggingskracht. Maar wat mij betreft ook nog wel meer dan dat.”
<spanCambria”,serif”>Als maker voel ik dat een voorwerp nog een andere dimensie heeft dan zijn uiterlijke verschijningsvorm. Het is een vorm van animisme.
<spanCambria”,serif”>In het werk van Paul Bogaers is de veelheid aan uitwerkingen bepalend voor de betekenis ervan. Het zit in zijn aard om veel te maken, waardoor de essentie van zijn werk niet uit reductie bestaat, maar uit toevoeging, meervoudigheid, varianten, probeersels. Paul Bogaers: “Ooit werkte ik in het platte vlak en was ik misschien ook wel een platte denker; gelukkig heb ik er eerst adem aan gegeven en daarna ook de ruimte.”