De emotionele anatomie van Alexandra Rouppe van der Voort
Als jong meisje leerde Alexandra Rouppe van der Voort al de kunst van het kijken. Via de handen van haar moeder, die haar olieverfschilderles gaf, en via haar dagboek waarin ze haar alledaagse ontmoetingen neerpende. De kunstenaar begon op twaalfjarige leeftijd al haar leven te documenteren. ‘Mijn eerste notitie ging over een meeloopdag bij een dierenarts,’ vertelt ze met een lach. ‘Het is een grappige anekdote. Misschien moet ik daar eens iets mee doen.’
Rouppe van der Voort spreekt me toe vanuit haar knaloranje werkkamer in Amsterdam West. In deze kamer schrijft ze haar brieven en doet ze haar administratie. Het zwaardere geschud – het schilderen – vindt plaats even verderop, in haar atelier bij Xpositron, een broedplaats voor kunstenaars waarmee ze sinds 2003 is verbonden. Toch voelt het toepasselijker om Rouppe van der Voort in haar werkkamer te spreken, in haar privéwoning, met ieder een mok thee binnen handbereik. Een intiem oeuvre als het hare verdient een intieme setting. Want intimiteit, evenals directheid en esthetiek, vormen gezamenlijk de hartslag van haar praktijk, die zij formeel begon in 1989 als student aan de Academie Minerva in Groningen. Daar, bij de opleiding Autonome Beeldende Kunst, verfijnde Rouppe van der Voort niet alleen haar kijktalent maar kristalliseerde zich eveneens de ogenschijnlijk romantische hoofdthema’s van haar kunstenaarschap: de liefde en de dood.
Met de dood kreeg Rouppe van der Voort een ingrijpende ontmoeting toen haar vader plotseling kwam te overlijden, in 1993. Ze zat op dat moment in het vierde jaar van haar studie. Na enkele weken rouwverlof keerde Rouppe van der Voort terug naar de academie, waar ze op dat moment een vak modeltekenen volgde. ‘Tijdens de les keek ik naar het model en dacht ik, waarom zou ik het lichaam van een vreemde tekenen terwijl het lichaam van mijn eigen vader er niet meer is?’ Ze nam wederom een pauze van haar opleiding en kunstpraktijk, die ze voor slechts een project onderbrak: het afstudeergeschenk voor haar broer, die dat jaar zijn studie aan de TU Delft afrondde. Wekenlang schilderde Rouppe van der Voort kleine portretjes van al zijn vrienden en medestudenten, die ze op zes verschillende panelen aanbracht die samen een salontafel vormde. Op het paneel dat het hart van de tafel vormt schilderde ze zichzelf, haar broer en hun ouders. Het resulterende werk, Tafel voor mijn broer (1994), staat nog steeds prominent bij haar broer in huis.
Het geschenk voor haar broer bracht Rouppe van der Voort tot een nieuw inzicht. Ze had emotionele stimulatie nodig om werk te kunnen maken. Ondertussen gebood de academie haar nog steeds tot model- en portrettekenen. ‘Maar ik wilde dichter bij het menselijk lichaam komen dan dat,’ vertelt ze. ‘Ik wilde het niet alleen natekenen, maar het ook daadwerkelijk tot leven kunnen brengen.’ Een avontuurlijke zet volgde: ze benaderde het Madame Tussauds in Londen met de vraag of ze daar stage mocht lopen. Na een weekje proefdraaien was het wassenbeeldenmuseum overtuigd van haar talenten, en de daaropvolgende winter bracht Rouppe van der Voort twee maanden door in de Engelse hoofdstad. Tijdens haar stage beschilderde ze de hoofden van onder andere Benjamin Franklin, Boy George en Brian Wilson van The Beach Boys. ‘Die koppen moesten overigens regelmatig opnieuw beschilderd worden. Het is ongelooflijk wat bezoekers allemaal met de beelden uithaalden. Vooral de leden van het Britse koningshuis moesten het regelmatig met een kras op de wang ontgelden.’
Na haar stage keerde de kunstenaar met hernieuwde energie terug naar Groningen, waar ze aan een ambitieus afstudeerproject begon: het herscheppen van haar overleden vader. Haar tante (zijn zus) zou het levende doek vormen. In het diaprojectiewerk Ode aan mijn vader (1996) zien we hoe Rouppe van der Voort haar tante heeft beschilderd en geschminkt om tot een daadwerkelijke gelijkenis aan diens overleden broer te komen. Een van zijn oude maatpakken maakt de look compleet. ‘Het was net alsof mijn vader weer even in de kamer was.’
Ode aan mijn vader werd een groot succes. Zowel lokale als landelijke kranten waren enthousiast over het werk, er volgde een expositie bij Galerie Fons Welters, en het Stedelijk Museum kocht twee jaar later een foto uit het werk aan. Op basis van haar afstudeerproject werd Rouppe van der Voort meteen uitgenodigd bij het Sandberg Instituut in Amsterdam, waar ze haar opleiding tot autonoom kunstenaar verder uitdiepte. Een nieuwe periode brak aan, zowel in haar professionele als persoonlijke leven. Rouppe van der Voort had het reuze naar haar zin in de sociale kringen van de Amsterdamse kunstwereld, maar terwijl haar leeftijdsgenoten experimenteerden en langzaam opbloeiden in de wereld van liefde en sensualiteit, bleef zij daarin nog onervaren. Met haar 1.17 meter bleek zoenen op feestjes minder vanzelfsprekend te zijn dan voor de mensen in haar omgeving. Tegelijkertijd was haar verlangen naar de liefde zo heftig als dat van ieder ander. Het bleek alleen niet zo makkelijk om haar gevoelens te delen. ‘Ik had prachtige vlinders in mijn buik en ik genoot aanvankelijk enorm van de energie die ze me gaven. Maar uiteindelijk bleken de vlinders vooral pijnlijk te zijn, omdat ze werden voortgebracht door liefdesgevoelens die onbeantwoord bleven.’
Rouppe van der Voort besloot haar gevoelens op directe wijze aan te pakken en haar metaforische vlinders om te zetten in iets concreets. ‘Iedereen om mij heen experimenteerde met de liefde, behalve ik. Ik wilde iets doen met de buikpijn die het me bezorgde en mijn extreme, uiteenlopende gevoelens tastbaar maken. Ik vroeg me af hoe die vlinders van mij er werkelijk uitzagen.’ En zo werd haar Papilio-project geboren. Papilio is Rouppe van der Voorts meest grootschalige werk tot nu toe. Het project beslaat meer dan zesentwintig uur videomateriaal, vastgelegd door filmmaker Sabine Mooibroek, waarin Rouppe van der Voort verschillende soorten vlinders belichaamt via een artistieke performance. Tot op heden is er slechts zestien minuten van het materiaal publiekelijk vertoond; de rest moet nog gemonteerd worden.
Voor het Papilio-project maakte mede-Sandberg alumnus Eddy Schennink drie vlinderpakken en vier sets vleugels voor Rouppe van der Voort. Daarnaast maakte de kunstenaar zelf nog twee sets vlindervleugels. Met deze kostuums belichaamde Rouppe van der Voort haar innerlijke vlinders en hun verschillende gemoedstoestanden, van de sombere grijze vlinder tot de wellustige rode. De groene contactvlinder – de Papilio contactus viridis waaraan het enige gemonteerde werk zijn titel ontleend – vormt de balans tussen deze twee gemoedstoestanden.
‘Het pak van de rode vlinder is strak en glad, een beetje kinky. Het was belangrijk dat je mijn lichaam er goed in kon zien. Het pak van de grijze vlinder daarentegen is zacht en fluweelachtig. Het is een vlinder die zich afgewezen voelt en die zichzelf daarin moet troosten. De groene vlinder, die de basis symboliseert, is gegrond, rustig en vrij. Zij weet dat ze leeft en dat ze krachtig is. Ik noem haar De Balansvlinder, omdat ze zelfverzekerd is van haar levensvreugde.’
De Papilio-reeks is een pleidooi voor emotionele kwetsbaarheid. De performances geven op speelse wijze gestalte aan complexe gevoelens, zoals verliefdheid en eenzaamheid, in een poging om deze gevoelens te concretiseren en zo bespreekbaar te maken. Voor Rouppe van der Voort is het belangrijk dat gevoelens er mogen zijn en ze streeft er dan ook naar om deze op een expliciete, doch esthetische wijze in beeld te brengen. Het gaat haar hierbij overigens niet alleen om de gevoelswerelden van mensen, maar ook van die van planten, dieren en de elementen. Alhoewel de werkelijke gevoelswerelden van andere wezens weliswaar onbereikbaar zullen blijven, beschouwt Rouppe van der Voort deze wezens als artistieke bondgenoten die haar ‘de lichtheid van het bestaan’ laten zien. In het dankwoord voor Papilio Contactus Viridis bedankt ze daarom onder andere de wind, de bijen en (uiteraard) de vlinders voor hun inspiratie.
Helaas kwam de kunstpraktijk van Rouppe van der Voort een paar jaar na de Papilio-opnames tot een noodgedwongen halt. Ze moest een reeks zware operaties ondergaan en verbleef voor langere tijd in een revalidatiecentrum. Toen ze na haar herstel weer aan de bak wilde, werd haar beursaanvraag bij het betreffende fonds afgewezen omdat ze onvoldoende recente tentoonstellingen had gehad. Rouppe van der Voort besloot daarom in opdracht te gaan werken. Sinds 2012 is de portretkunst haar voornaamste artistieke medium.
Haar werk in opdracht ziet ze echter niet alleen als een bron van inkomen. De afgelopen jaren heeft haar schilderkunst zich op scherpe en soms onverwachte manieren ontwikkeld. Zo ziet Rouppe van der Voort vaak kleuren als ze naar een mensengezicht kijkt, soms in een flits, soms aanhoudender. Deze kleuren laat ze vervolgens doorsijpelen in haar portretten, die hierdoor een karakteristieke, haast psychedelische toets krijgen. Het bijzondere effect benadrukt nogmaals hoe belangrijk de kunst van het kijken is voor Rouppe van der Voort. Door mensen via kleuren aan te voelen kan ze de onderbelichte aspecten van hun persoonlijkheid aanvoelen, aspecten die ze zelf samenvat als ‘een emotionele anatomie.’ Het stelt haar in staat om dichter bij haar subjecten te komen – en hun gevoelens.
Naast haar portretten in opdracht zou Rouppe van der Voort nog vele eigen projecten willen tentoonstellen. Zo is er de fotoreeks die ze tijdens haar verblijf in het revalidatiecentrum samenstelde, waarvoor ze portretten maakte van de artsen, therapeuten en verzorgers die haar behandelden. Deze foto’s heeft ze nog nooit in het openbaar getoond. Verder ligt er nog videomateriaal voor elf episodes van de Papilio-reeks klaar om gemonteerd te worden. De enige afgeronde episode, het eerdergenoemde Papilio Contactus Viridis, wordt later dit jaar in Filmhuis Cavia getoond. Stills uit dit videomateriaal zijn afgelopen herfst tentoongesteld in de etalages van de Zeeheldenbuurt, als corona-proof expositie in de buitenlucht georganiseerd door Kunsttraject Amsterdam.
‘Het is grappig om te zien hoe de betekenis van mijn werk door de jaren heen verandert. Toen ik twintig jaar geleden aan de Papilio-opnames werkte was er nog weinig sprake van ecologische kritiek, maar tegenwoordig zijn dergelijke vraagstukken juist heel mainstream. Hoe het culturele landschap ook verandert, ik ben gewoon mezelf. En kunst is vanzelfsprekend voor mij. Dat is vanaf mijn kindertijd al geweest, toen mijn ouders mij meenamen naar concerten, musea en het theater. En als ik me uitdos in een pak, zoals ik voor de Papilio-reeks doe, dan is dat eigenlijk ook een manier om dichterbij mezelf te komen. Ik heb in mijn leven altijd moeten vechten voor het recht op eerlijkheid, voor het recht om mijn werkelijke zelf te kunnen laten zien. Kunst helpt mij een directe vertaling van mijn gevoel te maken. Het is mijn manier van contact maken met de wereld.’
De screening van Papilio Contactus Viridis in Filmhuis Cavia is onderdeel van het programma Eurotrash dat wordt georganiseerd door curatoren Manuela Rusu en Petros P O. Het programma vindt plaats zodra de coronasituatie dit toelaat. Houd de website van Filmhuis Cavia in de gaten voor details.