De dingen zijn niet zoals je denkt dat ze zijn – met Henk Tromp naar het werk van Lieven Hendriks
In deel XI van De ontmoeting gaat Alex de Vries met cultureel antropoloog Henk Tromp naar de solotentoonstelling ‘Mirages’ van Lieven Hendriks in Museum CODA in Apeldoorn. Alex is benieuwd hoe Henk de schilderijen van Lieven Hendriks ondergaat die de waarachtigheid van de waarneming bevragen. ‘Als je zijn werk al een genre kunt noemen, dan is het iets nieuws. Het is niet inwisselbaar.’
Lieven Hendriks (Velp, 1970) leerde ik kennen in 1983 als de zoon van de beeldend kunstenaars Marten Hendriks en Elli Slegten en de broer van Rosemin Hendriks die ook kunstenaar zou worden. In zijn tienerjaren moest hij niet veel hebben van de kring van mensen uit de beeldende kunst die zijn familie omringde. Onder bepaalde beeldend kunstenaars tiert het egocentrisme welig en als het niet over hun eigen werk gaat zijn ze doorgaans weinig toeschietelijk in hun sociale gedrag en conversatie. Hij ontwikkelde dan ook buiten de dagelijkse confrontatie met de kunst andere interesses en ging na de middelbare school geschiedenis studeren.
Al gauw bleek het bloed toch te stromen waar het niet gaan kon en was hij student aan de opleiding autonome kunst aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Na zijn derde studiejaar werd hij toegelaten tot de postacademische werkplaats De Ateliers in Amsterdam en rondde zowel zijn studie in Utrecht als de werkperiode in Amsterdam met succes af. Sindsdien voert hij een praktijk als beeldend kunstenaar waarin hij het wezen van de schilderkunst zowel praktisch als inhoudelijk ontleedt vanuit de vraag: Zien we wat we denken te zien?
Zijn solotentoonstelling Mirages in Museum CODA in Apeldoorn bezocht ik samen met cultureel antropoloog Henk Tromp (Den Haag 1947) die zich in sociologische zin bezighoudt met de verschillen in zingeving binnen onder meer het kunstvak.
Typerend voor de schilderijen van Lieven Hendriks is dat hij er niet op uit is de kijker te verbijsteren met wondermooie taferelen. Hij houdt het juist bij uiterst alledaagse, zelfs banale voorstellingen van non-descripte versleten objecten, beregend glas, bewasemde spiegels, gebarsten ruiten, verkeerd opgespannen schilderdoeken, kogelgaten in verkeersborden en vuile oppervlaktes van vrachtauto’s waar met vingers in is getekend. Er zijn schilderijen bij die suggereren dat er gaten in zijn gesneden of dat er echte spijkers in zijn geslagen. Het arsenaal aan optische vergissingen waarmee hij de kijker aan het twijfelen brengt over wat er te zien is, vermeerdert zienderogen, vooral ook omdat hij in series werkt en een aantal varianten van dezelfde visuele werking laat zien om daarin nuanceringen aan te brengen. Bij elkaar hebben alle schilderijen een sterke samenhang met betrekking tot de essentie van de schilderkunst door een opeenstapeling van werkwijzen en opvattingen die we kennen uit de traditionele fijnschilderkunst, informele schilderkunst, ZERO, het minimalisme, arte povera, de conceptuele kunst, opart, foto- en hyperrealisme, fundamentele schilderkunst, dumb painting, ambachtelijke precisie en gedachtenoefeningen. Lieven Hendriks fileert daarmee de schilderkunst tot op het bot. Technisch zijn de schilderijen superieur en de traditionele kwast en de moderne airbrush hanteert hij met even groot vakmanschap.
Henk Tromp promoveerde in 2006 op het proefschrift De strijd om de echte Vincent van Gogh. De kunstexpert als brenger van een onwelkome boodschap 1900-1970 dat ook in boekvorm verscheen en in het Engels en het Chinees werd vertaald. Zijn onderzoek werd door Gary Schwartz in het Financieel Dagblad getypeerd als ‘een eindeloos fascinerend boek’.
Schwartz: “Tromp peilt het gedrag van kunstwereldfiguren die zich bezighouden met authenticiteitskwesties: wetenschappers en kenners, museumadviseurs, kunsthandelaren en verzamelaars. Dit is onderzoek van een soort dat zelden door kunsthistorici wordt verricht, die meer geïnteresseerd zijn in de vraag of een bepaald werk al dan niet echt is dan in het proces van meningsvorming.”
“Het ging mij vooral om het beroep van de kunstexpert,” licht Henk Tromp toe. “Hoe oefen je je vak uit en welke taboes zijn er? Is een kunstexpert altijd bereid om de waarheid over de maker van een kunstwerk te vertellen? Welke tegenstand leveren eigenaren en verzamelaars? Dat klinkt nogal specialistisch en toen ik in Amerika een lezing over mijn boek gaf, bedacht ik dat een vervalsing voor verschillende betrokkenen verschillende betekenissen heeft. Die invalshoek maakt het onderwerp voor een groter publiek interessant. Zo wil de kunstkenner vooral worden getoetst op zijn vakkennis en houdt zich eerder met waarheidsvinding bezig dan met schoonheid. De verzamelaar daarentegen heeft in grotere mate die schoonheidsbeleving als uitgangspunt en streeft een aandeel in de onsterfelijkheid van de kunst na die dan herleidbaar is tot hemzelf. Op het niveau van landelijke collecties spelen andere gevoeligheden mee, zoals het idee van een nationale identiteit en door wie die wordt vertegenwoordigd. Historisch gezien is een titel als ‘Het land van Rembrandt’ van Busken Huet uit 1882-1884 een onzinnige claim, want Rembrandt vertegenwoordigde in de zeventiende eeuw helemaal Nederland niet dat toen nog geen samenhangende natie was. Typerend is ook de toe-eigening door de overheid van de kunstenaar Van Gogh voor de Nederlandse identiteit. Toen de firma Kröller-Müller in de jaren twintig van de vorige eeuw failliet ging en de Nederlandse Staat de kunstcollectie als onderpand kon krijgen, werd de vraag gesteld of de talrijke Van Gogh’s in de verzameling eigenlijk kunstzinnige waarde hadden. Er waren critici die vonden van niet. Dat oordeel is pas na de Tweede Wereldoorlog definitief herzien.”
Ik ben vooral benieuwd hoe Henk Tromp, die van jongs af een grote belangstelling voor muziek, beeldende kunst en literatuur heeft, de schilderijen van Lieven Hendriks ondergaat die de waarachtigheid van de waarneming bevragen vanuit de ervaring dat ‘de dingen niet zo zijn, zoals je denkt dat ze zijn’. Zo formuleert Lieven Hendriks zelf de crux van zijn werk in de informatieve film die de tentoonstelling begeleidt en waarin hij helder en zonder enige poeha toelicht hoe hij zijn werk maakt en vanuit welke intenties het tot stand komt. Henk Tromp constateert bij het zien van de schilderijen dat het uitgangspunt van Hendriks is ‘hoe we de dingen zien en wat dat met ons doet.’
Tromp: “Anders dan Lieven Hendriks houd ik me niet zozeer bezig met de thematiek van de waarneming, maar met de sociale verhoudingen. Als je zijn werk al een genre kunt noemen, dan is het iets nieuws. Het is niet inwisselbaar. Hij is geen René Magritte die een schilderij van een schilderij maakt, zoals La Condition Humaine. Ondanks al die verwijzingen stelt hij zich volkomen onafhankelijk op. Alle maatschappelijke en politieke thema’s die vandaag de dag in de beeldend kunst de boventoon voeren zijn bij hem schijnbaar afwezig. Dat komt omdat hij niet de vinger opheft en ons zijn morele gelijk wil laten zien. Bij hem staan spel en wisselen van perspectief voorop. Dat is tegen de tijdgeest en daarom zo waardevol.”
Tromp groeide op in Den Haag waar zijn vader conciërge van de Algemene Rekenkamer was. “Wij woonden in het gebouw. Vlakbij was een kunstzaal van de schilder Gerrit Polder die zich beschouwde als de laatste vertegenwoordiger van de Haagse School. Hij exposeerde en handelde ook in werk van anderen, waaronder Martineau. Daar kwam ik als jongen en ik mocht er zelf wat tekenen en schilderen. Het is wonderlijk hoe je door toevallige ontmoetingen en omstandigheden in je leven een bepaalde belangstelling ontwikkelt en richtingen inslaat. Zo was mijn vader bij de Algemene Rekenkamer bevriend met een ambtenaar die hem ervan overtuigde dat hij me naar de HBS moest sturen in plaats van naar de ambachtsschool. De muziekleraar daar organiseerde excursies en maakte met ons schooltoneel. Het is zo belangrijk dat culturele vorming niet wordt gezien als een extraatje. Het zou een kernvak moeten zijn. Na drie jaar HBS ben ik naar de Kweekschool gegaan om onderwijzer te worden en daar had ik een geschiedenisleraar die over Montaigne en Nietzsche begon en die poëzie declameerde. Hij liet me zien dat je over de grens van je eigen specialisatie heen moet kijken. We hadden een heel vriendschappelijke omgang en bij hem leerde ik een arts uit Zuid-Afrika kennen die in Londen culturele antropologie studeerde en die daar een speciale kijk op had, omdat hij in Londen in arme wijken werkte. Door hem ben ik me in culturele antropologie en sociologie gaan verdiepen en ben ik in 1970 naar de universiteit gegaan.”
Als cultureel antropoloog heeft Henk Tromp gewerkt als onderzoeker en adjunct-directeur van het Leiden Institute for Social Scientific Research van 1981 tot 2000. Tussen 2000 en 2015 werkte hij in Leiden bij het Instituut Politieke Wetenschap en het Faculteitsbureau van de Faculteit der Sociale Wetenschappen. Sinds april 2017 is hij er de Vertrouwenspersoon Personeelsaangelegenheden. Inmiddels is hij 75 maar nog altijd actief als vertrouwenspersoon voor promovendi van de Faculteit Governance and Global Affairs en Faculteit der Sociale Wetenschappen.
Ter voorbereiding aan het bezoek van de expositie ‘Mirages’ heeft Henk Tromp de gelijknamige publicatie gelezen met bijdragen van conservator Rianne Groen, Dominic van den Boogerd, Menno Vuister en Lieven Hendriks zelf. In de teksten wordt veel verwezen naar de manier waarop Hendriks het begrip ‘trompe l’oeil’ op een eigentijdse manier in zijn schilderijen toepast. Henk Tromp maakt daar een kanttekening bij: “Trompe l’oeil als een bedrieglijke echtheid van het schilderij kent op zijn minst een drieledige context. Om te beginnen is het een wedstrijd tussen kunstenaars om te laten zien wie het meest bekwaam is om de werkelijkheid zo weer te geven dat het geschilderde niet van echt te onderscheiden is. Daar wordt in de catalogus ook naar verwezen met het verhaal van Plinius over de strijd tussen de kunstenaars Zeuxis en Parrhasios wie de werkelijkheid het meest overtuigend wist weer te geven. Daarnaast kennen we de trompe l’oeil als een vertoon van inventiviteit door verzamelaars die hun bezoekers willen verbazen met werken die ze in opdracht hebben laten maken en die een optische illusie zo levensecht mogelijk tot stand brengen, bijvoorbeeld door te schijn te wekken dat er een echte vlieg op een schilderij zit. Hele kamers werden zo beschilderd dat een volkomen schijnwerkelijkheid ontstond met boekenkasten, gordijnen, uitzichten door niet bestaande ramen enzovoort. Dat soort werk is een vingerwijzing dat alles maar tijdelijk is en schijn. Een derde vorm is de trompe l’oeil als een spel dat de kunstenaar speelt met de waarneming en de kijker, eerder een jeu l’oeil dan een trompe l’oeil. Ik geloof dat Lieven Hendriks zijn werk binnen die context van het spel maakt, al wordt dat in de catalogus niet uitdrukkelijk zo gesteld.”
In de film bij de tentoonstelling heeft Lieven Hendriks het wel degelijk letterlijk over ‘het spel van het maken; en over het al doende ontwikkelen van de criteria waaraan zijn schilderijen moeten voldoen. Die bestaan niet van tevoren. ‘Er komt steeds iets bij wat ik niet had voorzien,’ zegt hij daarover.
Het vermoeden van Henk Tromp wordt andermaal bevestigd als we samen de schilderijen bekijken. We komen de tentoonstelling, door onze onoplettendheid binnen bij de meest recente werken; schilderijen van licht- en regenboogachtige kleurreflecties in landschappelijke scenes, luchtspiegelingen of ‘mirages’, waarnaar de tentoonstelling ook is vernoemd. Het voordeel van de omgekeerde looprichting is, dat de werkwijze en de intenties van de kunstenaar gaandeweg worden onthuld al naar gelang we zijn vroegste werken naderen.
Lopend door de tentoonstelling gaan alle aspecten van de expositieruimte een rol spelen. Heeft Lieven Hendriks ook de vloeren in verschillende grijstinten geschilderd? Hoe zit het met de belichting? De werkelijkheid en de verbeelding lossen in elkaar op.
Je zou kunnen zeggen dat Lieven Hendriks net zo twijfelt aan de schilderkunst als wij kijkers dat doen. Het gaat niet over hem als de bedrieger en over ons als de bedrogene, maar zoals Henk Tromp het uitdrukt “over schilderijen van voorbijgaande momenten, over wat verschijnt en verdwijnt voor ons oog, zonder daar op enige manier gewichtig over te doen, en dat vind ik zo goed aan dit werk. Het eigene ervan wordt steeds meer versterkt. Het is niet voorspelbaar wat hij doet en ik ben benieuwd waarmee hij hierna gaat komen. Het zijn juist dit soort kunstenaars die we nodig hebben”.
Mirages van Lieven Hendriks is nog tot en met 15 januari 2023 te zien in Museum CODA in Apeldoorn