De Buning Brongers Prijs: op studiobezoek bij Wouter Paijmans
‘Je mag niet knoeien, dit tafelkleed is een kunstwerk dat ik gemaakt heb.’ Kunstenaar Wouter Paijmans ontvangt me in het huis van zijn ouders in Loon op Zand, een door groen omgeven dorpje in de buurt van Tilburg. Het kleed ligt als een glinsterende lappendeken over de eettafel. ‘Ik vond de tafel zo lelijk, dus heb ik deze oplossing bedacht’, zegt Paijmans. Uit angst voor het maken van vlekken, durf ik bijna geen slok meer van mijn koffie te nemen en de kruimels van de cake vallen als meteoren op het textiel. Hij kijkt bedachtzaam naar zijn werk. De vingers van de kunstenaar glijden voorzichtig, maar vastberaden over de glinsterende, gouden stof.
Ellis Kat: ‘Ben je een beetje een ekster?’
Wouter Paijmans: ‘Ja, zeker. Alles dat glimt, vind ik mooi. En alles dat nep is, vind ik mooi.’
‘Waar komt dat vandaan?’
Paijmans blijft even stil. ‘Omdat we toch wel een beetje in een gekke wereld zitten, denk ik.’
‘De kunstwereld?’
‘Ja.’
‘Wordt de gekke kunstwereld weerspiegeld in de neppe materialen in je werk?’
‘Nee, eigenlijk ook niet. Ik denk niet dat dat de juiste woorden zijn. Ik probeer gewoon zoveel uit als jonge maker. Ik kijk veel, zie veel en ik zoek veel. In deze veelheid van impulsen zit een bepaalde gekte. Maar of dat nu direct iets met mijn werk te maken heeft, weet ik niet. Om de woorden te vinden waar mijn werk echt over gaat, dat vind ik heel moeilijk. Ik sta gewoon niet zo graag zelf op de voorgrond. Wie ben ik om te vertellen wat het is en wat je zou moeten zien? Er zit heus wel iets achter, maar ik denk dat ik daar zelf ook gewoon nog heel hard naar op zoek ben. Ik probeer nu stapje voor stapje te onderzoeken wat dat is. Wat ik wel weet, is dat het bij mijn werk vooral gaat over wat je ziet, niet over het waarom. Zo heb ik een hele serie dezelfde jassen gemaakt. Iedere dag een paar. Dat vond ik fijn; zo had ik iets te doen.’
Misschien dat absurditeit en gedrevenheid best goede startpunten zijn om vanuit te werken.
‘Veelvoud lijkt wel een rode draad te zijn in je praktijk. Je maakte eerder ook niet één ooglapje, maar stapels en dozen vol. Wat betekent dat voor jou?’
‘Misschien dat absurditeit en gedrevenheid best goede startpunten zijn om vanuit te werken. Voor mij representeert dat de enorme drang naar arbeid.’
‘Is kunst maken bezigheidstherapie?’
‘Deels wel. Ik kan gewoon niet de hele dag op een stoel niks zitten doen. Ooit moest ik zo’n ooglapje voor mijn vrouw, die last had van migraine, maken. Een zijden zakje, gevuld met lijnzaad en lavendel, zou kalmerend werken. Ik vond het zo’n stom ding, en toen maakte ik maar een tweede, een derde en een vierde. Op een gegeven moment had ik tweehonderd van die dingen. Een ander moment maakte ik een trui. En omdat een dag langer is dan een trui, maakte ik er maar meerdere.’
‘Denk jij in truien in plaats van uren?’
Paijmans lacht. ‘Ja, inderdaad. Een uur is voor mij een trui.’
Ik vind het gewoon heel bijzonder dat met een herhaling van zetten iets een werk kan worden.
‘Het lijkt alsof de grens tussen toewijding en obsessie vrij dun is…’
‘Ja, en de grens tussen stom en goed ook. Dit klinkt ook dom he? Maar ja… Ik vind het gewoon heel bijzonder dat met een herhaling van zetten iets een werk kan worden. Het one of a kind-gebeuren vind ik niet interessant. Ik geloof daar ook niet in.’
‘Iedere dag een vast ritme, bijna obsessief tientallen dezelfde jassen naaien, dozen vol ooglapjes stikken: heb je het idee dat je jezelf verliest in het kunstenaarschap?’
‘Ik denk het wel. Er zijn gewoon helemaal geen regels voor het zijn van een kunstenaar, dus misschien is het wel een obsessie. Niemand vertelt me wat ik moet doen om een begrepen kunstenaar te worden. Een gestructureerde aanpak en keihard werken geeft geen garantie, maar ik hoop dat dit de juiste ingrediënten zijn voor mij. Ik zou namelijk het liefst de rest van mijn leven kunst maken.’
‘Ben je bang dat dat misschien anders loopt?’
‘Misschien wel, ja… Ja, zeker. Maar vooral ben ik bang voor het onbekende. Ik hoop dat andere jonge kunstenaars dat ook hebben. Door heel veel te doen en door veel uit te proberen en te produceren, maak ik fouten waar ik van leer. Daar geloof ik in. Maar ik wil ook wel toegeven dat het vele maken uit de hand gelopen is. Ik ben nou eenmaal niet lui.’
‘Je bent van Amsterdam naar Loon op Zand verhuisd. Heb je rust nodig om tot die focus en het harde werken te komen?’
‘Om te kunnen maken wat ik nu maak, moet ik concessies doen. Hier wonen is een grote concessie. Omdat ik nu niet elke maand torenhoge huur hoef te betalen, heb ik geld om materialen te kopen voor mijn kunst. Ik zie het als investering van mezelf als kunstenaar.’
Mijn vader snapt niks van wat ik doe en mijn moeder vindt het juist allemaal leuk, dus ik heb niet zoveel aan hun feedback.
‘Is het in geen geval een ideologische keuze geweest? Misschien wil je de natuur omarmen, of heb je een afkeer tegen de snelheid van de stad?’
‘Het gaat een beetje twee kanten op. Aan de ene kan is het heerlijk om even afgezonderd te zijn van de gekte en me volledig te kunnen focussen op mijn werk, maar aan de andere kant is het misschien slim om zichtbaar te zijn en me te bevinden in het hol van de leeuw. Helaas kan ik mezelf niet in tweeën splitsen. Ik hoop dat de middle of nowherevoor mij werkt. Wel ben ik soms bang dat ik vastloop als ik hier te lang blijf. Mijn vader snapt niks van wat ik doe en mijn moeder vindt het juist allemaal leuk, dus ik heb niet zoveel aan hun feedback.’
‘Heb je dromen?’
Lange stilte. ‘Nee… Ja… Wat is een droom? Ik hoef niet per sé een grote solotentoonstelling in een toonaangevende galerie of een Wouter Paijmans-museum op te richten. Ik hoop gewoon mijn hele leven kunst te kunnen maken: dat is mijn droom.’
Paijmans vertelt over zijn nieuwste werk en wijst naar de doeken die tegen de muur leunen. De vierkante stukken textiel zijn zo op het canvas gespeld, dat het grote strikken worden. ‘Stom en makkelijk’, zoals hij zelf zegt. Omdat hij zichzelf er soms op betrapt dat hij dingen onnodig moeilijk maakt en het daardoor laat mislukken, maakt hij nu schoon schip. Paijmans maakte de strikken voor de aankleding van zijn eigen trouwerij. ‘Ik was hoofd decoratie, dus voelde me verantwoordelijkheid dat het er gezellig uitzag tijdens het feest.’ Het valt me op dat er een rode draad te vinden is in de werkwijze van de kunstenaar: zo lijkt het werk van Paijmans te vertrekken vanuit een praktisch oogpunt. Wat begint bij het willen bedekken van de lelijke eettafel, het verlichten van de hoofdpijn van zijn vrouw en het verzorgen van de versiering op zijn bruiloft, resulteert uiteindelijk in een installatie of sculptuur.
‘Voor welk materiaal heb je nu een fascinatie?’
‘Ik zit een beetje vast: het is nog steeds textiel. Het duurt veel te lang. Het is een angst van mij om hier nog veertig jaar mee bezig te zijn. Als ik volgend jaar nog bezig ben met textiel, dan weet ik het niet meer.’
‘Ben je bang dat de buitenwereld dan vindt dat je niet genoeg experimenteert?’
‘Ik ben bang voor mezelf, niet voor de mening van anderen. Textiel is gewoon een beetje lullig spul, zo een truttige lap stof. Mensen hebben de associatie met huismoeders. Ze vinden dat ik lijk op een vrouw die de hele dag strikken naait en op doeken zit te spelden.’
‘Het lijkt alsof je je toch wel bezighoudt met de mening van anderen.’
‘Ja dat ben ik ook wel heel erg, maar ik probeer te doen alsof dat niet zo is. Ik vind hun bevindingen wel belangrijk, maar ik wil dat mijn eigen mening uiteindelijk wel de overhand neemt.’ Paijmans is even stil. ‘Eigenlijk zie ik het maken van een kunstwerk als het bespelen van een piano. Alle toetsen zijn al eens aangeraakt, maar door het opnieuw indrukken in een andere volgorde, ontstaat er een nieuwe melodie, een nieuw kunstwerk. Door steeds net op een andere manier bezig te blijven met bepaalde materialen, of dat nu aluminium is of stof, maak ik nieuwe muziek van mijn eigen werk. Ik hoop dat ik nog lang liedjes mag blijven maken.’
Na anderhalve trui nemen Paijmans en ik afscheid. ‘Ga je nu opschrijven dat ik een pessimistische, chagrijnige kunstenaar ben?’, vraagt hij met een verlegen lach. ‘Nee, dat doe ik niet. Juist niet.’ Ik vind zijn, soms tevergeefs, zoeken naar duiding van zijn werk en het gebrek aan waterdichte antwoorden namelijk wel verfrissend. En daarbij, wanneer beeldende kunst zelf al spreekt, heeft het misschien helemaal niet zoveel woorden nodig.
Dit interview is geschreven in opdracht van de Buning Brongers Prijzen, zonder redactionele inspraak. De Buning Brongers Prijs is een tweejaarlijkse Nederlandse kunstprijs voor jonge beeldend kunstenaars. De prijzen worden uitgereikt door de Buning Brongers Stichting uit de nalatenschap van Johan Buning, zijn vrouw Titia Brongers en zijn schoonzus Jeanette Brongers. De Buning Brongers Prijs is de grootste particuliere kunstprijs van Nederland en is sinds 1966 uitgereikt aan 144 kunstenaars. De kandidaten voor de prijs worden door kunstopleidingen uit het hele land voorgedragen. Aan de prijs is een geldbedrag verbonden van € 4.500.
Voor de winnaars wordt van 1 tm 16 december een tentoonstelling georganiseerd in Arti et Amicitiae en een catalogus uitgegeven in samenwerking met kunstmagazine See All This. De prijzen worden op 30 november uitgereikt in Arti et Amicitiae. U bent van harte welkom! U kunt zich hier aanmelden.
De prijswinnaars van 2018 zijn David Noro, Ricardo van Eyk, Naomi Mitsuko Makkelie, Jenny Lindblom, Wouter Paijmans en Rutger de Vries. Tot de prijsuitreiking zal Mister Motley elke week een interview met een winnaar publiceren.