De autonomie van het afgebeeld worden – met Valentijn Hoogenkamp naar Singer Laren
In deel III van De ontmoeting bezoekt Nadia de Vries samen met Valentijn Hoogenkamp de tentoonstelling De Nieuwe Vrouw. ‘Bij de afbeelding van vrouwen lijkt er een dilemma te zijn: namelijk, zelfs wanneer de vrouw als activistisch subject gepresenteerd wordt, blijft zij voor sommigen ‘gewoon’ een vrouw om naar te kijken.’
Vorige maand opende in Singer Laren De Nieuwe Vrouw, een grootschalige expositie over de emancipatie van de vrouw en haar afbeelding in de moderne kunst. Met deze tentoonstelling, waarin de vrouw zowel als esthetisch als activistisch subject wordt verkend, wil Singer Laren de veranderende maatschappelijke positie van de vrouw in beeld brengen. De expositie werd samengesteld door gastconservator Maaike Rikhof en bevat werken van ‘klassiekers’ zoals Charley Toorop, Thérèse Schwartze en Lou Loeber, maar ook van hedendaagse kunstenaars zoals Iris Kensmil en Helen Verhoeven.
Ik bezoek de tentoonstelling met Valentijn Hoogenkamp, theatermaker en schrijver van onder andere de roman Het aanbidden van Louis Claus (2021). Vorige week verscheen zijn eerste non-fictieboek Antiboy bij De Bezige Bij. In dit persoonlijke essay, dat Valentijn zelf als een coming of gender omschrijft, onderzoekt hij de invloed van genderrollen op de eigen lichaamsbeleving en zijn relaties met andere mensen. Valentijn heeft het boek geschreven in de nasleep van een ingrijpende persoonlijke ervaring: hij onderging een dubbele mastectomie om te voorkomen dat hij borstkanker zou krijgen, waar hij vanwege de genafwijking BRCA1 een verhoogd risico op heeft. Het proces rondom de operatie was voor hem een aanleiding om zijn genderidentiteit te ondervragen, en sindsdien identificeert hij zich als non-binair. Eén van de vragen die Valentijn zichzelf in zijn boek stelt is: hoe maken geaardheid, gender en rollenpatronen en relaties je samen tot wie je bent?
Nog klam van het septemberachtige regenweer stappen we de expositie binnen. Valentijn herkent meteen het portret van Munganyende Hélène Christelle (2021), een collega-schrijver die door Iris Kensmil werd geportretteerd. ‘Wat gaaf dat ze ook portretten van hedendaagse vrouwen tentoonstellen,’ zegt Valentijn, ‘dat had ik niet verwacht. Zo moet het vast gevoeld hebben om in de jaren twintig naar een expositie van een bevriend kunstenaar te gaan: allemaal portretten van bekenden om je heen.’ Nadat we het portret van Kensmil hebben bewonderd, gaan we naar het aangewezen startpunt van de expositie: het schilderij Vrouw met sigaret (1911) van Leo Gestel. Op dit portret zien we een vrouw met een hoed die een sigaret rookt, en die ons vanuit een stoel uitdagend uitkijkt. ‘Het is grappig,’ zegt Valentijn, ‘voor mij voelt dit juist níet als een nieuwe vrouw. Ze lijkt het ideaalbeeld van de vrouw waar ik zelf mee ben opgegroeid te belichamen: mysterieus en zwoel, de vrouw als ‘spannend ding.’ Dat idee. Honderdtien jaar na dato lees ik dit portret als een verstikkend beeld van vrouwelijkheid. Voor mij voelt het niet langer baanbrekend.’
We lopen verder. Valentijn vindt het fijn om eerst een tijdje naar elk portret te kijken en zelf te raden wie – of wat – er wordt afgebeeld. De bordjes met de begeleidende tekst leest hij later pas. ‘Ik vind het belangrijk dat kunst uit zichzelf iets met mij communiceert. Ik heb er geen context voor nodig. Sommige werken hebben mij meer te vertellen dan anderen, en dat is prima. Maar ik vind het leuk om me af te vragen waar ik nu eigenlijk naar kijk. Het is een fijn spel.’ Een spel dat niet alleen Valentijn graag speelt, zo blijkt. Bij het portret Suffragettes (1915) van Marinus van Raalte heeft zich een kleine menigte verzameld. Het schilderij toont een groep vrouwelijke activisten aan een cafétafel, en één van de afgebeelde vrouwen heeft een opvallend masculien gelaat. ‘Is dit nu een man of een vrouw?’ vragen de toeschouwers zich af, onder wie Valentijn. Samen met twee oudere vrouwen discussieert hij over de mogelijke aanwijzingen. ‘Het figuur draagt een hoed met veren, dat is een vrouwelijk symbool, maar voor de rest…’ Het raadspel gaat nog even door, en daarna loopt Valentijn glimlachend verder. ‘Misschien was het wel een genderdivers persoon in dat schilderij,’ zegt hij. ‘Dat zou best kunnen. Als je niet binnen één van de twee uitersten van het genderspectrum valt, zet je mensen aan het raden. Ik vraag me af waar die impuls vandaan komt, waarom we zo graag van elkaar willen weten ‘wat’ iemand is. Voor mezelf zit ik ergens in het midden, maar voor de buitenwereld lijk ik een andere plek te moeten aannemen.’
Achterin de zaal treffen we het schilderij Ed (2008) van Iris van Dongen, een groot portret van een vrouw in een duistere ruimte. De zaaltekst omschrijft de vrouw als een tegenhanger van de femme fatale. ‘Kijk, met die classificatie heb ik dus niks,’ zegt Valentijn. ‘Ik ageer al lang tegen het idee van de femme fatale omdat deze term de verantwoordelijkheid bij de kijker lijkt weg te nemen. Alsof degene die zich door de femme fatale laat verleiden, weerloos is. Idealiter zijn we allemaal eigenaar van onze eigen sensualiteit. Maar in dit portret zie ik juist iemand die door de kunstenares als een sensueel en mysterieus wezen wordt afgebeeld. Hoe is dit precies een tegenhanger van de klassieke femme fatale? Want ondanks de intenties van het schilderij voldoet ze nog steeds aan het bestaande beeld van begeerlijke vrouwen, met die openvallende jurk en die kokette hand. Ze lijkt ook helemaal opgeslokt te worden door die duisternis om haar heen.’ In deze zin vindt Valentijn het naaktportret van Hedy d’Ancona (2000) van Aat Veldhoen, dat naast Ed hangt, geslaagder. ‘Als ik naar deze vrouw kijk, voel ik haar plezier. Met haar hand probeert ze niemand te verleiden, ze houdt hem op haar buik. En ze heeft een heldere, waakzame blik waarmee ze de schilder recht lijkt aan te kijken. Uit dit portret vloeit een suggestie van toestemming, alsof ze mij persoonlijk vraagt om naar haar te kijken. Ja, als ik naar deze vrouw kijk voel ik haar zelfbewustheid.’
Ik vraag Valentijn naar het gevoel van eigenaarschap over zijn eigen sensualiteit. ‘Dat vind ik een moeilijke vraag,’ zegt hij, ‘want in hoeverre kun je écht van jezelf zijn? Er lijkt altijd een spanningsveld te zijn tussen twee verhalen: het verhaal dat je over jezelf vertelt, en het verhaal dat anderen over je vertellen. Maar uiteindelijk gaat het in beide gevallen over een verhaal. Ik denk dat ware sensualiteit van binnenuit beleefd wordt, en dat het in die zin iets is dat geen verhaal nodig heeft. Misschien is het ook wel oneerlijk dat ik zo kritisch ben over de vrouw die in het portret van Van Dongen wordt afgebeeld. Komt dat voort uit geïnternaliseerde misogynie, dat ik een vrouw die er zo verleidelijk bij staat meteen als dienstbaar afdoe? Het gebeurt al snel dat de verhalen die je zelf verzint, automatisch samenvallen met de verhalen die je van anderen gehoord hebt. Daar moet je scherp op blijven.’
De volgende zaal van de tentoonstelling staat in het teken van de vrouw als professional, en de beroepen die in de geschiedenis als typisch vrouwelijk of juist níet-vrouwelijk werden gezien. In een vitrine in het midden wordt een fotoreeks van het Nederlandse naaktmodel Truus Trompert tentoongesteld (fotograaf onbekend). Trompert poseerde in de eerste helft van de twintigste eeuw jarenlang voor beeldhouwers van de kunstacademie, en werd daarvoor flink bekritiseerd: een vrouw kon nu eenmaal niet én een kunstenaarsmodel én een ‘goede vrouw’ zijn, was het idee. Valentijn is onder de indruk van de foto’s. ‘Toen ik jong was dacht ik dat ik later zelf als schildersmodel zou werken. Maar toen ik eenmaal volwassen was, besefte ik dat ik helemaal niet goed ben in lang stilzitten.’ We raken in gesprek over het cliché van de vrouw als muze, en de mate waarin vrouwen als autonome makers worden geaccepteerd. ‘Bij de afbeelding van vrouwen lijkt er een dilemma te zijn: namelijk, zelfs wanneer de vrouw als activistisch subject gepresenteerd wordt, blijft zij voor sommigen ‘gewoon’ een vrouw om naar te kijken. Misschien moeten we eens een jaar lang minder beelden van vrouwen produceren, en ons meer richten op beelden van allerlei verschillende mannen. De man als verleider, bijvoorbeeld, of als zorgdrager. Het zou best kunnen dat we aan het einde van dat jaar tot hele nieuwe bevindingen en beelden over gender komen.’
In de verte zien Valentijn en ik een groot, blauw portret van een vrouw, dat een magnetische uitwerking op ons lijkt te hebben. Instinctief lopen we erop af. Het is het werk Tennessee (2019) van Helen Verhoeven, een duister portret van een vrouw in haar ondergoed. Als we dichterbij komen, zien we dat ze een groot kraamverband draagt en dat ze een tatoeage van een gevleugelde penis op haar borstbeen heeft. Op de achtergrond van het doek staat een wieg afgebeeld: de radeloze vrouw in het portret is klaarblijkelijk net moeder geworden. ‘Dít is nou hoe voor mij een nieuwe vrouw eruitziet,’ zegt Valentijn. ‘Dit is een heel ander soort vrouwelijkheid dan we vanuit de media kennen. En tegelijkertijd snap ik meteen wat er met het portret wordt bedoeld. Er zit iets sinisters in dit werk, het benadrukt de mogelijke beklemming van moederschap. Het is ergens ook heel heftig om een kind te hebben, en te weten dat jij over dat kind de totale verantwoordelijkheid hebt. Dat jij degene bent die bepaalt of je ermee naar de dokter gaat wanneer het koorts heeft, bijvoorbeeld. In dit schilderij zie ik de overrompeling van nieuw moederschap. Grappig, eigenlijk, dat juist een werk over een traditionele vrouwenrol als dat van de moeder zo’n progressieve indruk op mij maakt.’
Later zegt Valentijn dat Tennessee zijn favoriete werk in de expositie was. Maar over de tentoonstelling zelf heeft hij dubbele gevoelens. ‘Het concept ‘vrouw’ voelt als een idee waar ik niet bij kan. Deze tentoonstelling lijkt in zekere zin ook een zoektocht te zijn, naar het idee van wat een vrouw nu eigenlijk is. Aan de ene kant vind ik dat fijn, want het bekrachtigt het idee dat vrouwelijkheid een construct is. Maar tegelijkertijd heeft dat construct wel praktische en fysieke gevolgen. In Antiboy schrijf ik over hoe – en wie – je maken tot wie je bent, en hoeveel ruimte die identiteit dan krijgt. En, wellicht belangrijker nog, hoeveel toestemming je hebt om je naar die identiteit te voegen in het alledaagse leven. Toen ik na mijn operatie aangaf dat ik als non-binair verder wilde, waren er mensen die dat heel raar vonden. Dat heb ik van tevoren onderschat, denk ik. Mensen hebben altijd van mij geaccepteerd dat ik een beetje anders was. Maar sinds ik bewust afstand heb gedaan van het vrouwenhokje, vinden mensen mij ineens te ver gaan in mijn afwijking van het normatieve. Maar als je erover nadenkt, zijn mensen constant met verandering bezig. Ook mensen die binnen het normatieve plaatje vallen. Mensen krijgen kinderen, gaan scheiden, of maken een andere beslissing die hun leven plotseling radicaal veranderd. En die veranderingen ervaren we als ‘gewoon’. Maar als mensen hun bij geboorte toegekende genderidentiteit willen verwerpen, wordt dat als iets heel vreemds gezien. Ondanks alle vooroordelen, wil ik toch graag met anderen in gesprek blijven gaan over genderidentiteit. Zolang ze een open houding hebben, tenminste, en mij niet als spektakel zien. En het is ook niet alsof ik alle antwoorden heb wat gender betreft. Ik vraag mij ook nog steeds af waar ik nu werkelijk naar verlang, en als wie ik elke avond in bed stap.’
En hoe ziet Valentijn zichzelf als maker? ‘Dat is niet wezenlijk veranderd. Ik ben nog steeds niet degene die afgebeeld wil worden. Ik ben degene die de afbeelding maakt.’
De Nieuwe Vrouw is tot en met 8 januari 2023 te zien in Singer Laren. De begeleidende catalogus met teksten van conservator Maaike Rikhof is bij het museum verkrijgbaar. Antiboy, het essay van Valentijn Hoogenkamp, verscheen 29 september bij De Bezige Bij.