Computerkunst
De pioniers die in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw voor het eerst een computer gebruiken voor om hun visuele experimenten te realiseren, maken algoritmische kunst.
Zij schrijven computerprogramma’s – algoritmes – om beeld te genereren, meestal in een higher-level programmeertaal zoals COBOL of Fortran, maar ook wel in machinetaal. Niet zelden werken ze in het holst van de nacht, als een universiteit of ander onderzoeksinstituut hen een paar uur rekentijd gunt op peperdure IBM-mainframes. Visuele kunst maken met zulke computers, die gewoonlijk ponskaarten verwerken, is een abstracte en wiskundige bezigheid, een kwestie van regels opstellen die bepalen hoe een afbeelding wordt opgebouwd. De computer voert het algoritme uit, de output wordt zichtbaar gemaakt door een plotter (een tekenmachine) die aan de computer is verbonden.
Deze visuele computerkunst van bijvoorbeeld Ben Lapofsky, Lilian Schwartz, Frieder Nake, Manfred Mohr, Edward Zajec en Vera Molnar is sterk geïnspireerd door de cybernetica en nauw verbonden met de zich ontwikkelende informationele esthetica. Het opstellen van algoritmes die bij herhaaldelijk uitvoeren exact hetzelfde beeld reproduceren, blijkt echter artistiek niet zo interessant te zijn – hoe belangrijk het ook is voor de latere ontwikkeling van computer graphics. Veel interessanter is het schrijven van algoritmes die bij herhaald uitvoeren tot verschillende resultaten leidt. Hoewel de output van de eerste generatie visuele computerkunstenaars bestaat uit unieke plottertekeningen, gaat hun artistieke interesse vooral uit naar fundamenteel onderzoek van compositie. Daarbij gaan zij de heikele vraag naar de inhoud van het kunstenaarschap niet uit de weg. Niet zelden stelt hun werk onomwonden de vraag naar het auteurschap van computergegenereerde plottertekeningen. De vraag wat kunst is, wordt conceptueel op scherp gesteld door een algoritme dat volautomatisch aan de lopende band het ene na het andere unieke kunstwerk kan uitspugen. In de regel wordt de vraag beantwoord door het auteur- en kunstenaarschap bij het opstellen van de algoritmes te leggen, ook wordt het opstellen van algoritmes gezien als een wetenschappelijke vorm van visueel onderzoek, een nieuw stadium in de ontwikkeling van de kunst.
Het werk van de pionierende computerkunstenaars leunt dicht aan bij de avant-garde stromingen van de jaren ‘60 (zoals GRAV, de Groupe de Recherche d’Art Visuel), en de conceptuele kunst. Ook Joseph Kosuth en Sol LeWitt maken immers kunstwerken die uit regels bestaan. Er is eind jaren zestig dan ook sprake van een toenadering tussen conceptuele kunst en computerkunst. De toenadering is kortstondig. De houding van de computerkunstenaar ten opzichte van de technologie is voor de conceptuele kunst en de klassieke kunstkritiek onbegrijpelijk, onnavolgbaar, en volgens sommigen zelfs suspect. Toch zijn sommige computerkunstenaars (Frieder Nake) radicaler in hun afwijzing van het burgerlijk kunstsysteem dan de in het galerie- en museumcircuit opererende concept-kunstenaars.
De innovaties van de eerste generatie computerkunstenaars lijken simpel in vergelijking met wat er nu, vijftig jaar later, mogelijk is. Maar uit hun experimenten komen ook de fundamentele bouwstenen voort die de prefab toverdoos mogelijk maken waarmee nu digitale ‘kunstwerken’ worden gemaakt. Belangrijker – voor de kunst – is dat de eerste generatie computerkunstenaars ook pionierden in conceptuele kwesties die nog altijd fundamenteel zijn voor computerkunst.
Dit artikel werd ook geplaatst op a 1000things.org: een nieuwe samenwerkingspartner van mister Motley. 1000things is een subjectieve encyclopedie vol inspirenrende ideeen, mensen, spullen, concepten en evenementen.