Billen uit de bergen – met bezoeker Albert naar We Once Were One in het Stedelijk Museum Schiedam
Femmy Otten doet met haar werk een oproep het allerpersoonlijkste voorop te stellen en kwetsbaar te durven zijn. Roxane Soudagar, die zich naar eigen zeggen meer op haar gemak voelt in een felle politieke discussie dan in een intiem, kwetsbaar gesprek, bezoekt voor De ontmoeting Ottens tentoonstelling We Once Were One. ‘[…] Hoezeer ik het ook toejuich dat we als samenleving niet al te preuts zijn, persoonlijk vind ik het al te veel gevraagd om naar een sauna te gaan, met al die lichamen om me heen. Dus daar sta ik dan, omringd door sculpturen en tekeningen van vulva’s, tongen, penissen en zwangere buiken. Om het mezelf nog iets moeilijker te maken, heb ik juist deze tentoonstelling uitgekozen om met een willekeurige bezoeker te bekijken.’
Op een grauwe donderdagochtend in april wandel ik door het stille, nog niet helemaal ontwaakte Schiedam richting het Stedelijk Museum, waar de solotentoonstelling van Femmy Otten te zien is. Otten staat bekend om haar veelzijdigheid – ze maakt sculpturen, schilderingen, tekeningen en installaties – en een fascinatie voor het menselijk (en vooral vrouwelijk) lichaam. De afgelopen jaren, sinds Otten zelf moeder is, staan ook thema’s zoals vruchtbaarheid en geboorte centraal in haar werk.
In het Stedelijk Museum Schiedam worden nieuwe en oude werken tentoongesteld onder de noemer We Once Were One. De tentoonstelling vormt een ‘ferm pleidooi voor kwetsbaarheid en intimiteit in een verharde en grillige tijd’, zoals het museum het verwoordt. Als tegenwicht voor de groeiende kloof en verharding die Otten in de samenleving opmerkt, doet ze met haar werk een oproep om ‘het allerpersoonlijkste voorop te stellen en kwetsbaar te durven zijn’.
Laat ik meteen iets bekennen: ik voel mij persoonlijk meer op mijn gemak in een felle politieke discussie dan in een intiem, kwetsbaar gesprek. En hoezeer ik het ook toejuich dat we als samenleving niet al te preuts zijn, persoonlijk vind ik het al te veel gevraagd om naar een sauna te gaan, met al die lichamen om me heen. Dus daar sta ik dan, omringd door sculpturen en tekeningen van vulva’s, tongen, penissen en zwangere buiken. Om het mezelf nog iets moeilijker te maken, heb ik juist deze tentoonstelling uitgekozen om met een willekeurige bezoeker te bekijken.
Ik besluit eerst zelf een rondje langs de kunstwerken te lopen. Deels om alvast een indruk te krijgen, deels omdat ik hoop dat Otten mij met haar ‘pleidooi voor kwetsbaarheid en intimiteit’ weet te transformeren in iemand die zonder moeite een complete vreemde aanspreekt om samen de tentoonstelling te bekijken.
Bij binnenkomst word ik direct begroet door Rainbow Woman: een indrukwekkend beeld van een naakte zwangere vrouw in kleermakerszit. Ze bestaat uit bijenwas in alle kleuren van de regenboog en uit haar borst steekt een lange metalen stang die tot aan de muur reikt. Ondanks de vrolijke kleuren en het vergankelijke materiaal straalt ze pure kracht uit; je kunt letterlijk niet om haar heen. Otten ziet haar werk als een vorm van feministisch activisme, zoveel is duidelijk. Juist het vrouwelijke lichaam, dat zelden de aandacht krijgt tenzij het fungeert als lustobject, krijgt in haar werk de ruimte om gewoon te zíj́n.
Nadat ik alles in vogelvlucht heb bekeken keer ik terug naar dat eerste beeld, waar je gelukkig eindeloos lang naar kunt kijken. Vanaf hier wacht ik rustig op een metgezel – dat duurt even, het is stil in het museum. Ik neem me voor om de eerstvolgende persoon die binnenkomt aan te spreken.
Een man stapt naar binnen, zonder gezelschap, en werpt me een vriendelijke glimlach toe. Zonder de introductietekst, de titelborden of de museumbrochure ook maar een blik waardig te gunnen keert hij zich om en begint de kunst in zich op te nemen. Ik realiseer me plotseling dat ik ervan uitging dat mijn metgezel een vrouw zou zijn, op een plek als deze. Maar, en misschien komt het door het onbeschaamde werk van Otten, ik besluit om – als ik het toch doe – dan ook gelijk maar volledig uit mijn comfortzone te stappen, en spreek de man aan.
‘Ja hoor,’ luidt zijn antwoord op mijn verzoek. Zijn naam is Albert, hij is 63 en is speciaal naar Schiedam gereisd vanuit Zierikzee voor wat hij een ‘manifest tegen preutsheid’ noemt. Gelet op eerdere interviews met Otten zou ze dezelfde woorden kunnen hebben gebruikt. Ze hoopt inderdaad een tegenwicht te bieden aan de maatschappelijke schaamte voor naaktheid, de snelheid waarmee dit met seksualiteit in verband wordt gebracht, en de weerzin tegen beelden van zwangerschap of een bevalling. Albert is overigens holistisch masseur, zal hij later vertellen; het menselijk lichaam is hem niet vreemd.
‘Die billen komen uit de bergen’, zo trapt hij het bezoek af. We kijken tegen marmeren billen aan die uit de muur steken, met daaronder een klein babyhoofdje en eromheen een kleurrijke muurschildering. Hij doelt op de bergen van het Italiaanse Carrara, waar het meeste marmer vandaan komt en waar Otten inderdaad naartoe reisde voor haar werk. Albert was er een week eerder nog, vertelt hij. ‘Je weet niet wat je ziet: het is net een kathedraal waar ze grote, witte blokken uitslepen.’
Helemaal naar Italië te reizen om te zien hoe marmer wordt gemaakt, is hij soms zelf een kunstenaar? ‘Ik maak wel eens wat, maar het stelt niet veel voor,’ zegt hij, terwijl hij zich omdraait naar Rainbow Woman. ‘Als ik dat zie, denk ik al gauw: ik wou dat ik dat ook kon.’ Een van de redenen dat hij graag musea bezoekt, is om geïnspireerd thuis te komen.
We lopen verder, langs een reeks werken die telkens weer verrassen, bevreemden, en een zekere zachtheid uitstralen. Het vrouwelijk lichaam, omringd door planten en bloemen; een intiem portret van een slapend kindje; talloze ovaalvormen die overduidelijk de vulva en vruchtbaarheid symboliseren, en een portret van een huilende vrouw – alleen huilt ze geen tranen, maar tongen.
‘Weet je wat ook leuk is?’ zegt Albert terwijl we naar een van de schilderingen kijken. ‘Dat het papier een beetje opbolt. Meestal is dat strak opgeplakt.’ Inderdaad: de meeste schilderijen en tekeningen hebben als drager canvas of papier dat uit een groter stuk geknipt lijkt en inclusief rafelrandje is ingelijst. Ook zijn in meerdere schilderingen nog potloodlijnen te zien. Bij het marmeren beeld van een ontblote borst is vlak daarnaast een zuigende baby op de muur getekend, de gumlijnen nog zichtbaar. Die pretentieloze opstelling past bij de boodschap van Otten: beter om open te zijn over imperfectie, dan om bewonderd te worden van een afstand. ‘Dat is fijn voor iemand zoals ik, die zelf wel eens wat probeert,’ zegt Albert. ‘Je ziet dat ze het er niet makkelijk mee had. Best leuk om te zien dat iemand die er goed in is, ook aan het zoeken is.’
We komen aan bij het beeld waar de tentoonstelling haar naam aan verleent: We Once Were One, een houten sculptuur van een vrouw die groeit uit de stam van een lindeboom. De onbewerkte boom is nog zichtbaar aan de onder- en zijkanten. Van daaruit ontstaat een mantel, of vulva, die uitmondt bij de schouders waar lange haarlokken overheen vallen. Daarop rust een perfect afgewerkt gezicht. ‘Zie je die lijnen van de boom?’ zegt Albert. ‘Daar moest ze mee zien te werken. Je ziet echt hoe de boom haar geïnspireerd heeft.’ De overgebleven houtkrullen worden ernaast gepresenteerd.
De versmelting van mens en natuur blijkt een constante in het werk van Otten. In de volgende, kleinere zaal staat wederom een houten sculptuur van een zwangere buik, maar minstens zo indrukwekkend is de andere kant, die is uitgehold en beschilderd met een oceaan. De diepte creëert een panorama-achtig uitzicht over de zee.
We blijven even stilstaan bij het object daarnaast – mijn oog viel er al op bij binnenkomst. Waarom weet ik niet, van een afstand lijkt het niet meer dan een grillig, onbewerkt natuurverschijnsel. Ik twijfel even, maar zeg dan toch nog wat als eerste bij me opkomt: ‘Het is eigenlijk heel lelijk.’ Albert draait er ook niet omheen: ‘Klopt, het lijkt wel een gezwel.’ Het blijkt een Bruyère knol te zijn, een verdikking tussen de stam en de wortel van boomheide. De schoonheid zit in de binnenkant; die heeft Otten uitgehold en gevuld met bladgoud en blauw pigment. Als je dichterbij staat en door de opening naar binnenkijkt, lijkt het alsof in de knol een gehele oceaan is verscholen.
We vervolgen de weg naar een nog kleinere, knusse ruimte, met als middelpunt een dieprood gewoven wandkleed dat op andere dagen het decor vormt voor een performance. Een net zo uitnodigende uitstraling heeft de daarnaast hangende schildering met de veelzeggende titel Only birds should tweet – een niet zo subtiele afrekening met de schreeuwerige, vijandige sfeer op sociale media. In zachte pastelkleuren zitten schattige vogeltjes, in alle kleuren en maten, op een oosters tapijt, met in het midden een oog dat de kijker aanstaart. De franjes zijn haarlokken – menselijk haar is een terugkerend fenomeen in het werk van Otten.
Albert maakt er een regel van om altijd éérst de kunst te bekijken en dan pas de informatie te lezen. ‘Anders loop je het museum uit, en heb je alleen maar tekst zitten lezen.’ Maar de betekenis van de vele stapels menselijk haar ontgaan hem, dus hij vraagt me bij uitzondering om de museumgids open te slaan.
Het bedekken of om wat voor manier dan ook onder bedwang te houden van (vrouwelijk) haar, ‘komt voort uit diepgewortelde opvattingen over beschaafdheid’, zo lezen we. De haren losgooien óf bedekken, ze simpelweg dragen zoals je zelf wilt, kan dus een daad van verzet zijn. Otten liet zich onder meer inspireren door Iraanse vrouwen, die de afgelopen maanden massaal lokken haar afknipten uit protest tegen de kledingvoorschriften in het land. Albert knikt instemmend. ‘Het doet me ook denken aan de oorlog; toen moesten ze ook hun haar afstaan.’
We lopen door, naar de bovenste en laatste zaal, waar het manifest tegen preutsheid nog eens goed wordt onderstreept. We worden verwelkomd door een wirwar aan lichaamsdelen: een omgekeerde voet die uit de muur steekt, een kraan waaruit een rots van neuzen, lippen en geslachtsdelen ‘stroomt’, en een grote hand, ingeklemd tussen twee piemels, met daaronder een flinke bos blonde haren. ‘Het respect voor het lichaam komt overal terug,’ zo vat Albert het samen. ‘Alles wat een mens eigen is, het is allemaal in waardigheid uitgebeeld.’
We eindigen de tentoonstelling bij het beeld van een wederom zwangere vrouw, gesneden uit lindenhout. De vrouw ligt in een elegante, en toch krachtige houding op haar zij en kijkt je uitdagend aan. Ze dwingt je om naar haar te blijven kijken. Ze is de sierlijkheid zelve, maar op haar voeten draagt ze een groot, grillig hoofd dat bestaat uit samengesmolten lichaamsdelen. De ‘ruwe, ongepolijste bagage die ze met zich meedraagt’, zo besluiten we het te interpreteren.
Later, als we elkaar gedag hebben gezegd, werp ik opnieuw een blik in de museumgids om te zien of we gelijk hadden – voor zover je een kunstwerk goed of fout kunt interpreteren. ‘De vrouw is hier door Otten verbeeld als schepper van het leven, maar ook in de continue zoektocht naar balans om alle ballen hoog te houden,’ zo wordt het beeld, One tear at a time, omschreven. Ik vraag me af of Otten dat zelf ook zo ervaart, als moeder en kunstenaar, die de toch best zware taak op zich neemt om de diepgewortelde schaamte en ongemak rond het (vrouwelijk) lichaam weg te nemen. Vandaag is haar missie in elk geval geslaagd.
De tentoonstelling We Once Were One van Femmy Otten is nog tot en met 25 juni 2023 te zien in het Stedelijk Museum Schiedam.