BEYOND THE LINES
Hanneke Francken heeft voor de tentoonstelling Beyond the Lines in galerie Wilms te Venlo Arno Kramer en Hans de Wit uitgenodigd samen met haar te exposeren. Tussen Hannekes leeftijd en die van hen zit één generatie. Als jonge maker onderkent zij haar grote voorbeelden en weet ze waar ze de komende 25 jaar naar toe kan groeien om in de voetsporen van Arno en Hans te treden. Het gesternte waaronder zij dat zal doen, is gunstiger dan dat voor Hans en Arno was. Dat zal ik toelichten.
Kunstenaars als Arno, Hans en Hanneke werden tot voor kort gezien als eenlingen of buitenbeentjes. Zij zouden een persoonlijke beeldtaal hebben ontwikkeld, zich niets aantrekken van gangbare stromingen en een eigen niet te definiëren positie in het kunstlandschap innemen.
De allereerste reden hiervoor was het feit dat zij – en dat geldt voor alle drie – tekenen als hun voornaamste medium zien. Geredeneerd vanuit een Modernistische en Postmodernistische opvatting, die tot voor kort allesoverheersend was bij docenten op kunstacademies, theoretici en curatoren, is het een begrijpelijke tunnelvisie. Als je niet breder kunt kijken en voornoemde stromingen als zaligmakend ziet dan kun je afwijkende uitingen niet plaatsen.
Ondanks alle weerstand tegen tekenen op academies, sinds het midden van de jaren tachtig, heeft tekenen in de hedendaagse kunstwereld juist een enorme vlucht genomen. Er wordt door veel kunstenaars getekend en vaak ook op enorme formaten. De tekening is voor het eerst in de geschiedenis autonoom geworden. Dit doet zich niet alleen voor in Nederland, maar wereldwijd. Maar, eerlijk is eerlijk, Nederland was hierin wel voorloper en koploper. Dus kunstenaars die tekenen zijn geen buitenbeentjes of eenlingen. Dat hebben we nu voor goed van tafel geveegd.
Dan komen we bij de tweede reden waarom kunstenaars zoals Arno, Hans en Hanneke onterecht gezien worden als zonderlingen. Aanhangers van het Modernisme en Postmodernisme schuwen over het algemeen esthetiek, romantiek, schoonheid en vakmanschap. En onder vakmanschap wordt hier dan verstaan zoals we die kennen van de 17de eeuwse kunst. Als deze kenmerken gekoppeld zijn aan maatschappelijk en politiek geëngageerd werk, zoals bij Iris van Dongen, of bij fotografie, bijvoorbeeld Erwin Olaf en Ruud van Empel dan wordt het wel geaccepteerd en door de kunstwereld omarmd,. Maar los daarvan is men huiverig en is er voor vakmensen nog niet de mogelijkheid om het te kunnen plaatsen. Misschien wel uit angst om voor ouderwets aangezien te worden.
Ongeveer tegelijkertijd met de opkomst van hernieuwde belangstelling van kunstenaars voor figuratie, esthetiek, romantiek en vakmanschap, keerde het politiek en maatschappelijk engagement terug. Beide zijn onderdeel van dezelfde vernieuwing in de kunsten. Daar kom ik later op terug.
Zo langzamerhand blijkt dat, wereldwijd, aardig wat kunstenaars het zat zijn om in het keurslijf van het Modernisme en Postmodernisme te lopen. Niet alleen tekenaars, maar ook kunstenaars die andere media inzetten om hun verhaal te vertellen. In feite is dit de praktijk sinds het begin van de 19de eeuw. Kunstenaars zijn sindsdien op zoek naar nieuwe wegen om hun verhaal te vertellen, weg van het plat getreden pad, zoeken naar mogelijkheden om persoonlijke en collectieve ontwikkelingen en gebeurtenissen voor het voetlicht te brengen. Vroeger sprak men over avant-gardes die elkaar opvolgden. Nu wordt, meer dan ooit, onderkend – helaas slechts alleen nog binnen de kunstwereld – dat kunstenaars de spiegel van onze samenleving zijn. Vaak signaleren en reflecteren kunstenaars als eersten op wat er in de samenleving gebeurt. En juist omdat de kunstenaars vooroplopen is het voor theoretici moeilijk om recente ontwikkelingen binnen de kunst direct, in de eigen tijd, te kunnen plaatsen, de grote lijnen te kunnen zien en de parallellen te ontdekken die er bestaan tussen de behoeften van de mens voor een betere of andere wereld en datgene wat kunstenaars ons laten zien.
Opvallend is dat een aanzienlijk aantal kunstenaars die hebben gekozen voor tekenen als hun belangrijkste medium kiezen voor figuratie, romantiek, esthetiek en vakmanschap. Dit misschien omdat tekenen het stiefkind van de academies is? Bood dit wellicht de kunstenaars een uitweg naar nieuwe of hernieuwde beeldtaal, die individueel ontwikkelt toch een collectieve taal blijkt te zijn? Een collectieve taal die niet wordt gezien als een kunststroming, maar als een gevoelsstructuur van mensen die niet alleen de plek waar zij wonen maar de hele wereld als hun thuis zien. En deze gevoelsstructuur wordt het Metamodernisme genoemd. De ideeën van de Metamodernisten beslaan echter een veel groter gebied dan de kunsten alleen. Het Metamodernist Manifesto van Luke Turner, dat hij in 2011 schreef en op internet publiceerde, gaat over een nieuwe basishouding van de mens ten opzichte van de samenleving, politiek en economie. Dit wereldbeeld heeft een aantal kunstenaars, schrijvers en theoretici als Tim Vermeulen en Robin van den Akker naar hun beroepspraktijk vertaald. Volgens hen zijn het grote verhaal, het politiek engagement, het affect en het vakmanschap teruggekeerd. In interviews en eigen teksten geven zij helder weer hoe het Metamodernisme zich verhoudt tot de kunsten. Volgens hen vertegenwoordigt het een hernieuwd enthousiasme en engagement, een hervonden geïnformeerde naïviteit en oprechtheid. Zij kijken met een frisse blik naar de wereld en doen dit met de kennis die voorhanden is: geen nieuw dogma, geen tabula rasa, maar zonder cynisme aan een nieuwe toekomst willen bouwen. Vermeulen en Van den Akker constateren dat Metamodernistische kunst vaak romantisch en optimistisch is, maar dat zij zich nooit volledig aan een gedachte of gevoel overgeeft; het postmoderne relativisme is daarvoor te diep geworteld. Attitudes, strategieën en kunstpraktijken worden door Vermeulen en Van den Akker verklaard vanuit de sociaaleconomische en sociaal-culturele ontwikkelingen van het afgelopen decennium. Zij hebben het idee dat de tijdgeest kantelt met het gevolg dat kunstenaars zich gaan verhouden tot een nieuwe culturele sensibiliteit: tot een opkomende gevoelsstructuur. Deze relateren zij aan de drievoudige crisis die het Westen sinds het nieuwe millennium in toenemende mate in haar greep heeft. Deze crises vatten zij samen als de corrosie van het (geo)politieke centrum, de klimaatcrisis en de kredietcrisis.1
Wellicht nieuw aan de denkwijze van de Metamodernisten is dat zij de twijfel toelaten, dat zij accepteren dat de wereld bestaat uit tal van tegenstrijdigheden, mogelijkheden en onmogelijkheden. Zij omarmen de dialectiek, willen de lessen uit het verleden gebruiken om aan een nieuwe toekomst te bouwen. Evenals bij de Verlichtingdenkers ligt hun focus op politiek, opvoeding, wetenschap (nu: technologie, ecologie), economie en cultuur. Ons belangrijkste referentiekader van de 18de eeuwse Romantiek is uiteraard Caspar David Friedrich. Het sublieme van de natuur waarbij de mens als nietig werd gezien tegenover de overweldigende schoonheid en ongenaakbaarheid van de natuur. Inmiddels hebben we voor een groot deel die natuur geknecht, maar hopen we nu weer dat de natuur zich kan herstellen en het weer van ons kan winnen. Zowel in het werk van Hans als van Hanneke ligt dit onderwerp hen na. Waarbij Hanneke zich de vraag stelt of er werkelijk een cyclus van leven is? Of niets verdwijnt maar alles wordt opgenomen als voeding voor wellicht een andere levensvorm. Op een reis door de natuur in Amerika is zij tot de conclusie gekomen dat er inderdaad niets verdwijnt. Zij schreef mij: “Ook al worden bomen door de bliksem getroffen of is de aarde droog, ergens vindt een nieuwe levensvorm zijn weg. Het mooie is dat je niet kunt voorspellen welke dat is. Vanuit mijn poëtische inslag vind ik dit een mooi gegeven.”
Waar Hanneke ervoor kiest om de vergankelijkheid te tonen door bomen, planten en bloemen te combineren met levende en dode dieren, met name vogels, kiest Hans voor een spanningsveld waarbij natuur en cultuur, de geconstrueerde wereld, elkaar aanvullen en afstoten, elkaar vernietigen en gebruiken. Dieren gebruiken in zijn werk de resten van gebouwen. Gebouwen die aanvankelijk natuur vernietigden, worden opgenomen in de cyclus van het bestaan. Volgens Hans ligt de oplossing in het conflict tussen mens en dier, de gestructureerde wereld en de natuur in het conflict zelf. Hij schreef in zijn boek Undertow: “Conflict is niet uitwisbaar. Het is gewoon zo. Het conflict is. Het is niet afbrekend of destructief. Het brengt dynamiek.”
In zijn werken heerst een vooropgezette gelijktijdigheid en tegenstrijdigheid. Voor Hans is de stemming (lees gevoelsstructuur) belangrijker dan emotie. Hij tracht een gevoel te scheppen van, zoals hij het noemt, ‘tussen wal en schip’ : een soort ruimte die aantrekt, prikkelt maar tegelijkertijd dodelijk is. Dat gevoel wil hij ook overbrengen: een soort weerzin en tegelijkertijd een schoonheid. Het gevoel dat het subliem zou kunnen worden.
Zoals reeds eerder opgemerkt is de metamoderne attitude het duidelijkst zichtbaar in de recente opleving van de romantische traditie. Deze traditie is nooit weggeweest; ze werd in de Westerse kunst alleen niet gewaardeerd omdat ze niet als vernieuwend werd gezien. De Britse denker Arthur Lovejoy schrijft dat er vele definities van de Romantiek zijn. Hij beschrijft dat deze is op te vatten als een periode of een paradigma, een stroming of een beweging, een levenswijze of een gevoel. Tegenwoordig is het voor sommigen uiterst politiek; volgens anderen juist pedagogisch; weer anderen menen dat het uitsluitend betrekking heeft op de kunsten. De een benadrukt nationalisme, de ander ecologie, de volgende Bildung, en weer een ander heeft het voornamelijk over het Sublieme en het Etherische.
Het Sublieme en Etherische verhoudt zich tot het Metamodernisme als het Sublieme en de Schoonheid tot de Romantiek. Dezelfde kenmerken zijn toepasbaar, maar nu in de vorm van toegestane tegenstellingen. Het heen en weer bewegen in gevoelens. Arno’s werk is hier een goed voorbeeld van. Zijn werken zijn van een etherische schoonheid waarin, door de juxtapositie van mens en dierfiguren en rasters en banen het altijd een beetje wringt. Het is geen schoonheid die wil behagen, maar door de spannende samenvoeging van voornoemde elementen beweeg je bij het beschouwen van het werk door de compositie en voelt waar de spanning zit en tegelijkertijd de rust. Je beweegt heen en weer tussen tegenstellingen die elkaar tegelijkertijd aanvullen.
Vermeulen en Van den Akker schrijven: “Doorheen haar vele gedaanten wordt de romantische sensibiliteit echter gekarakteriseerd door de oscillatie tussen verschillende betekenende polen: het eeuwige en het vergankelijke, natuur en cultuur, hoop en melancholie, enthousiasme en ironie, het bijzondere en het alledaagse, enzovoorts. De kern van de romantische sensibiliteit is dan ook precies de spanning die volgt uit het verenigen van onverenigbare polen, het verbinden van twee tegengestelde posities, een onmogelijke mogelijkheid: een double-bind. “1
Deze neoromantische sensibiliteit heeft zich geuit in een verscheidenheid aan kunstvormen en een variëteit aan stijlen. In de architectuur uit het zich soms als de spanning tussen het eeuwige en het vergankelijke; in Bas Jan Aders performances als het bevragen van de rede door middel van het irrationele; in het werk van onder anderen Peter Doig, David Thorpe, Erik Odijk, Hanneke Francken, Arno Kramer en Hans de Wit als het hernemen van cultuur door de natuur; het herpakken van civilisatie door het primitieve en recentere obsessies met het mystificeren van het alledaagse.
Deze kunstenaars hebben gemeen dat ze niet alleen teruggrijpen op mythologie, mystiek en vervreemding om het alledaagse leven te kunnen duiden of bevragen, maar ook om de wereld opnieuw te betekenen. Misschien wel juist omdat zij beseffen dat dit onmogelijk is.
1:Robin van den Akker & Timotheus Vermeulen, Metamodernisme, Twijfel, deel 1, pag. 12.
De expositie BEYOND THE LINES is nog tot en met 03-04-2016 te zien in galerie Wilms