Atelierbezoek: Berend Strik – Berlin Revisited
In het werk van Berend Strik (1960) worden vrijwel altijd twee principes met elkaar verbonden, principes die aan elkaar tegengesteld kunnen zijn maar die regelmatig ook een harmonieuze twee-eenheid vormen. Het zijn zowel innerlijke conflicten als doorleefde maatschappelijke thema’s die hij op elkaar legt en aan elkaar vast stikt. Hij doet dat ook door zich in zijn kunstenaarschap te meten aan exponenten van de kunst met wie hij zich wil verstaan, ook als hun intenties en werkwijzen volkomen van die van hem verschillen. Dat meten is geen competitie, maar een uiteenzetting van mogelijkheden.
Berend Strik groeide op in Ulft en volgde in Nijmegen de Lerarenopleiding Interstudie voordat hij naar de Rijksakademie in Amsterdam ging waar hij van 1985 tot 1988 studeerde. Hij had toen al zijn vuurdoop in de kunst beleefd, onder meer door een verblijf in 1982 in Berlijn. Zonder een cent op zak verbleef hij in de destijds fameuze wijk Kreuzberg waar een jonge, vitale en opstandige kunstscene de wereld begon te verbazen. Hij was op de geruchten daarover afgekomen die via artiesten als Romy Haag, David Bowie en een film als ‘Christiane F. – Wir Kinder vom Bahnhof Zoo’ tot hem doordrongen. David Bowie stond al bekend om zijn kameleontische gedrag, zijn androgyne uiterlijk en biseksualiteit. Romy Haag (in 1948 in Scheveningen geboren als Eduard Frans Verbaarsschott), die enige tijd met Bowie samenwoonde in Berlijn, was de eerste transgender die in die mainstream muziekwereld een positie veroverde. Die tweeslachtigheid fascineerde Strik die als kind door zijn oudere zus regelmatig als meisje werd aangekleed.
Die tweeslachtigheid fascineerde Strik die als kind door zijn oudere zus regelmatig als meisje werd aangekleed.
Zijn eerste werk over shemales maakte Berend Strik in de periode 1990-1992 en bijna dertig jaar later is zijn fascinatie ervoor nog onverminderd groot. Wie Berend Strik nu op zijn 58ste ontmoet, ziet in zijn uiterlijke gedaante vrijwel niets van die wisselwerking tussen mannelijke en vrouwelijke gevoelens terug, maar in zijn werk des te meer. Seksuele geaardheid en identiteit zijn vandaag de dag in een breder maatschappelijk debat opgenomen, dat intellectueler is en dat ook is gepolitiseerd. De romantiek van de provocerende popsterren zoals Lou Reed en Mick Jagger in de tijd van de Glamrock is in de hedendaagse context nogal aandoenlijk geworden. In de tussenliggende jaren zijn seksuele voorkeur en de persoonlijke beleving van geaardheid – genderidentiteit – aan de simplistische tweedeling tussen hetero- en homoseksualiteit ontstegen. Mede door de toenemende mogelijkheden van de ‘maakbaarheid van de mens’ kiezen personen ervoor om zich in dat opzicht radicaler op te stellen. Je hoeft geen genoegen te nemen met een compromis en tegelijkertijd is het nog altijd een tour de force om je die vrijheid toe te eigenen. Berend Strik: “De dominante mannenstem is nog altijd onverdraagzaam.”
De dominante mannenstem is nog altijd onverdraagzaam.
In Berlijn zag hij in 1982 zo’n overschot aan kunstenaars, musici, architecten en andere kunstzinnige figuren dat hij zich realiseerde dat je zo vervangen kunt worden. Als hij daarin een plaats wilde hebben zou hij zich volledig moeten toewijden aan het kunstenaarschap. Dat was iets onvermijdelijks. Sindsdien is het voeren van een kunstenaarspraktijk een vorm van lijfsbehoud waaraan hij zoveel mogelijk tijd en energie wil besteden. Het liefst maakt hij zoveel mogelijk uren op zijn atelier om zijn werk te produceren. Dagelijkse beslommeringen die hem daarvan afhouden kan hij als hinderlijk ervaren. Hij greep het dan ook met beide handen aan toen hij via Galerie Livingstone in Den Haag de gelegenheid kreeg om van half april tot half juli 2018 in Berlijn in een gastatelier te verblijven. Daardoor kon hij drie maanden ongestoord doorwerken. Hij gaf zichzelf de opdracht iedere dag een tekening te maken om zijn verblijf te markeren.
De stapels tekeningen die hij naderhand in zijn Amsterdamse atelier laat zien, bewijzen dat hij zichzelf niet voor de gek heeft gehouden. Als Berend Strik zich iets voorneemt, voert hij het ook uit. Daarnaast realiseerde hij in de Berlijnse werkperiode drie grote werken die zijn persoonlijke belevingswereld met maatschappelijke onderwerpen verbinden. Bij een bezoek van een Berlijnse curator kreeg hij te horen: “Het is te veel Berend Strik. Er zijn in de kunst grotere thema’s nodig.” Dat leidde tot de gedachte dat wat een curator zoekt vaak niet overeenkomt met wat een kunstenaar onderzoekt. De curator zag wel degelijk de grotere thema’s in zijn werk, maar beperkte zich tot de constatering dat die persoons- en tijdsgebonden zijn. Berend Strik: “Ik denk juist dat een kunstenaar vooruitkijkt en niet de gangbare thema’s volgt.” Dat betekent dat een kunstenaar altijd eerder iets agendeert dan een kunstvolgende curator.
Ik denk juist dat een kunstenaar vooruitkijkt en niet de gangbare thema’s volgt.
Hij ging daarop na waar zijn kunstenaarschap vandaan kwam en tot wie hij zich wilde verhouden. Zo kwam hij uit bij Albrecht Dürer wiens vraag ‘Wat is genade’ voor hem een leidraad is bij de intentie die aan zijn werk ten grondslag ligt. De dagelijkse Berlijnse tekeningen laten een staat van wilde verwarde beweging en wanorde zien waarin hij langzamerhand zijn weg vindt. Alles en iedereen komen voorbij, Massacio, Beuys, Courbet, Günther Förg, Marcel Duchamp, Mondriaan; uitspraken en citaten als ‘Imagination is my best friend’, ‘Tiefer in die Gedanken gehen’, ‘Art can be anything’, ‘Dogs can’t talk’, ‘Let’s hire a ponytail’ overtuigen hem van wat hij al wist: je kunt niet tekenen zonder ideeën, of al tekenend ontstaat het idee. De tien regels voor succes van gevechtskunstenaar Bruce Lee hielpen hem om de focus te behouden: demonstrate impressively, express yourself, have faith in yourself, exploit opportunity, be confident, be like water, create your art, commit fearlessly, don’t think – feel, take on the best.
De laatste acht jaar gaat Berend Strik regelmatig bij kunstenaars die hem fascineren op bezoek om voor zichzelf een imaginair draagvlak te creëren, een platform voor zijn netwerk van kunstenaars. Daarmee toont hij aan dat wat kunstenaars doen niet zomaar uit de lucht komt vallen. Als voorbeeld geeft hij Jackson Pollock over wie hij een groot werk heeft gemaakt naar aanleiding van een atelierfoto waarop een vloer vol verfvlekken en patronen te zien is, de omkadering van de doeken die Pollock erop legde en met verf bedroop. Berend Strik ziet een verwantschap met tekeningen van Indianen die ze maakten door te gieten met zand, wat een performatieve manier van werken is die door Pollock naar zijn hand werd gezet. Daarvoor haalde hij het doek van de ezel en begon de manier van werken die in de happenings uit de jaren vijftig aan de orde waren als schilder in te zetten.
Er zijn in een kunstenaarspraktijk drie belangrijke elementen waarvan de kunstenaar zich constant rekenschap moet geven: hoe sta ik in het leven, welke positie streef ik na in de hedendaagse beeldende kunst en hoe verhoud ik me tot de kunstgeschiedenis. Die vragen zijn bij Berend Strik altijd aan de orde. Hij heeft ervaren dat in zijn vakgebied de uitgeslotene uiteindelijk wordt ingesloten. Kunstenaars die buiten de orde vallen, worden uiteindelijk gekolonialiseerd en vercommercialiseerd en uitgeleverd aan de curator die hem of haar een plaats binnen een beperkt domein toekent. Daarmee verliest de kunstenaar zijn zelfstandige positie. Als recente tendens ziet Berend Strik de insluiting van de politiek geëngageerde of activistische kunstenaar door de instituties, een tendens waar de Russische filosoof en kunsttheoreticus Boris Groys kritisch over schrijft.
Hij heeft ervaren dat in zijn vakgebied de uitgeslotene uiteindelijk wordt ingesloten.
Het is een fenomeen dat Berend Strik ook zelf onderzoekt in zijn reeks ‘visits’ aan kunstenaars die hem intrigeren en bij wie – soms postuum – hij op atelierbezoek gaat om ze in hun habitat te bevragen op hun motivatie en intenties. Naar aanleiding daarvan heeft hij inmiddels zo’n zestig werken gemaakt. Hij betrekt niet alleen levende kunstenaars in dat onderzoek, maar ook de doden zoals Marcel Duchamp en Jackson Pollock.
Hij ziet de studio als de plek waar de ware betekenis van een kunstwerk ontstaat: “Het fietswiel van Marcel Duchamp is bijvoorbeeld museaal altijd heel neutraal als object gepresenteerd, maar in zijn atelier was dat fietswiel op een krukje een weergave van de manier waarop fietsenmakers in Parijs in hun werkplaats reparaties verrichten. Het stond bij Duchamp vooral als mijmerobject in zijn atelier. Hij gaf zo nu en dan een zwiep aan dat wiel en dat draaide dan zoevend rond. Daarmee bracht hij zijn gedachten op gang.” Het dagelijks gebruik van het kunstwerk in een atelier is volgens Berend Strik totaal anders dan de uiteindelijke presentatie ervan. In het atelier komt de essentie én de alledaagsheid van het werk aan de orde, indachtig de uitspraak van Bruce Nauman: ‘Art is what an artist does in his studio’.
Het dagelijks gebruik van het kunstwerk in een atelier is volgens Berend Strik totaal anders dan de uiteindelijke presentatie ervan.
Aan de muur van het atelier heeft Berend Strik een voorlopig schema opgehangen van de kunstenaars die hij onderzoekt. Rode draad in zijn belangstelling voor die zeer uiteenlopende kunstenaarspraktijken is het gebruik van de fotografie als beeldend element, een aspect dat in zijn eigen werk een grote rol speelt. Gevraagd naar de indringendste gesprekken die hij heeft gevoerd, vertelt Berend Strik over zijn ontmoeting met Martha Rosler (New York 1943). Hij had in haar galerie in New York een briefje achter gelaten of ze elkaar konden ontmoeten. Drie maanden later nam Martha Rosler contact met hem op en arrangeerde een gesprek.
Martha Rosler werkt met uiteenlopende media (fotografie, video, tekst) en is vooral actief met discursieve projecten over het gewone leven thuis en in de publieke ruimte (vlieghavens, metrostations) en de gebouwde omgeving en representaties daarvan in de media. Daarbij concentreert ze zich op de invloed van de publieke sfeer op de vrouw. Veel van haar werk behandelt situaties van oorlog en veiligheid en hoe mensen zich daartoe in hun persoonlijke leven verhouden en hoe ze erdoor worden beïnvloed zoals in haar fotomontage series ‘House Beautiful: Bringing the War Home’ uit de periodes 1976-1982 en 2004-2008. Veel van haar werk bestaat uit doorlopende series die de gekozen problematiek steeds opnieuw vanuit de actualiteit benaderen.
Als pionier in de feministische videokunst maakte ze naam met ‘Semiotics in the Kitchen’ in 1974-1975 nadat ze al eerder met fotomontages de weergave van het vrouwelijke lichaam in ‘Body Beautiful, or Beauty Knows No Pain’ (1965-192) aan de orde had gesteld. In haar werk verbindt ze de plaats met het lichaam in relatie tot macht en kennis. Kenmerkend voor haar sociaalkritische en politiek activistische werk is de dosis humor die ze eraan toevoegt en die haar werk uiterst toegankelijk maakt. “Mijn werk is een communicatieve daad,” zegt ze, “een uitingsvorm, een manier om een gesprek te beginnen.”
Die bereidheid tot het gesprek leidde ook tot de uitnodiging aan Berend Strik om met elkaar van gedachten te wisselen over ieders kunstpraktijk. Berend Strik: “Door dat ateliergesprek dacht ik terug aan mijn jeugd met een voor die tijd uitgesproken feministische en assertieve stiefmoeder. Als mijn vader vroeg’ ‘Waar ligt mijn overhemd?’, dan zei zij: ‘Waar je hem gisteravond hebt neergegooid’, terwijl mijn vader nog verwachtte dat het gewassen en gestreken in de kast lag. Dat soort ervaringen kon ik door Martha Rosler in een groter perspectief zetten en mezelf daarop ook in mijn werk bevragen. Het is zo dat mijn politieke engagement in mijn werk verborgen zit, omdat ik nog vastzit aan het verdiepen van het beeld. Mijn vraag is hoe ik dat in de toekomst toch kan ontwikkelen en hoe ik daarvoor een platform kan creëren. Dat is het bewustwordingsproces dat door middel van mijn ‘studio visits’ wordt gestimuleerd. Het gaat me om de perceptie van het belang van de kunst in de samenleving en mijn positie daarin. Je bent nu eenmaal als kunstenaar daarin ook altijd een vreemde. Wat is daarvan de consequentie en hoe kun je er toch in worden opgenomen als een factor van belang? Het kunstwerk van nu beweegt zich losjes over de gehele wereld. De oorspronkelijke levensadem die de hedendaagse kunst mij gaf, lijkt te zijn opgelost in een wirwar van identiteiten verspreid over de wereld. Dat maakt het voor mij noodzakelijk om die verschillende, verspreide eilanden te koppelen aan persoonlijke ontmoetingen via studiobezoeken. Dit nieuwe platform van de verschillende kunstenaars legt een spoor van verbindingen aan wat mij weer adem geeft. Een levensadem die aantoont dat ieder gewezen kunstwerk ook verbonden is met alle nieuwere kunstwerken. Er passeren dus niet zomaar verschillende kunstenaars de revue. Ze worden door mij met elkaar verbonden.”
Een levensadem die aantoont dat ieder gewezen kunstwerk ook verbonden is met alle nieuwere kunstwerken.
De kunstenaars die Berend Strik bezoekt – of ze nu dood of levend zijn – hebben een uitgesproken positie in het vakgebied: van fluxuspionier Geoffrey Hendricks (1931) tot performance kunstenaar James Lee Byars (1932-1997), van modeontwerper Aziz Bekkaoui (1969) tot grafisch ontwerper Irma Boom (1960), van architect Rem Koolhaas (1944) tot multi media kunstenaar Vito Acconci (1940-2017) en van colorfield painter Helen Frankenthaler (1928-2011) tot de Braziliaans schilder en beeldhouwer Hélio Oiticica. Er is een publicatie in voorbereiding waarvoor Berend Strik samenwerkt met voormalig conservator Marja Bloem van het Stedelijk Museum die met een aantal van de door hem bezochte kunstenaars heeft samengewerkt. Berend Strik: “Het is voor mij noodzakelijk om uit te zoeken wat ik met mijn kunst wil. Ik ben toch een jongen uit Ulft waar ze drie boeken in de bibliotheek hadden. Ik probeer me meer en meer te verdiepen om te achterhalen wat het betekent waar ik vandaan kom en hoe ik me nu in de wereld beweeg. Ik ben nu dertig jaar als kunstenaar actief en tien jaar geleden drong het tot me door dat ik wilde weten wat er met me aan de hand was, waar ik stond: wat kan de kunst in de maatschappij betekenen in relatie tot mijn eigen geschiedenis. Mijn beeld van de kunst is zo ontzettend veranderd. Als je in 1985 als kunstenaar om je heen keek in Nederland zag je bij Art & Project een enkeling die je frappeerde, nu zie je kunstenaars uit de hele wereld aan je voorbijtrekken. Ik zie de studio als een metafoor voor een ruimte waar je je denken kunt vormgeven en ik ben nieuwsgierig naar hoe andere kunstenaars dat doen.”
Ik ben toch een jongen uit Ulft waar ze drie boeken in de bibliotheek hadden.
Berend Strik heeft zich technisch nooit willen beperken. Hij is beeldhouwer, schilder, architect, bouwer en borduurder en wat niet al. Het komt bij hem altijd aan op de materie en hoe hij daar betekenis aan geeft. Dat wat je als kunstenaar tot stand brengt, moet zich al makend voordoen volgens Strik. “Als je je vooraf al kunt voorstellen wat het resultaat moet zijn, is het niet meer belangrijk om het nog te maken. Of het waarheidsgetrouw is wat je maakt doet er in de kunst niet toe, want je moet het altijd naar je hand zetten.”
In de periode 19 januari – 2 maart 2019 neemt Berend Strik deel aan de tentoonstelling ‘The Classics’ in Galerie Fons Welters, samen met Tom Claassen, Job Koelewijn en Maria Roosen, kunstenaars die net als hij al decennia aan deze galerie zijn verbonden. Hij laat daar een werk zien waaraan hij in Berlijn intensief heeft gewerkt. Het is een fotografisch beeld van de achterkant van een vuilniswagen dat met gestikt draad is bewerkt. De afbeelding is opgebouwd uit meerdere foto’s. Berend Strik legt een denkbeeldig raster over het te fotograferen object en maakt dan per rastervak een foto die hij op de computer tot een geheel stikt. Daardoor ontstaat een eerste vertraging van de blik als je naar de foto kijkt en nemen de intensiteit en de betekenislagen van het beeld toe. Door de foto deels met draad te bewerken verbindt hij de fotografisch print met ambachtelijk handwerk waardoor hij zowel de ene discipline als de andere bevraagt en met elkaar confronteert. Zo voegt hij nogmaals een overdrachtsniveau toe. Hij ziet de vuilniswagen als een machine die alles opvreet. Hij absorbeert alles en neemt het in zich op. De vuilniswagen ruimt schijnbaar iets op, maar wezenlijk verandert er niets. Berend Strik: “We zijn niet in staat om goed voor de wereld te zorgen. Het klinkt pathetisch, maar dat lukt alleen als je bereid bent om je zelf, je ego, weg te cijferen.”
Waar en met wie ga je als kunstenaar welke wisselwerking aan, lijkt een vraag die door Berend Strik nauwgezet wordt onderzocht. Hij wil het ijs breken dat nu eenmaal gebroken moet worden tussen mensen die elkaar niet persoonlijk kennen. De kunst en het kunstenaarschap vormen de gemeenschappelijk grond waarop ze elkaar tegemoet moeten komen. Springend van schots naar schots ondergaat Berend Strik wat met hem samenvalt en wat niet.