Tekenen wat er niet is – op atelierbezoek bij Agatha van Amée
In de tekeningen van Agatha van Amée is wat ze niet tekent minstens zo belangrijk als hetgeen ze wel tekent. Ze heeft de neiging de vierkante meters papier bijna volledig met houtskool te bedekken, maar toch zijn er ruimtes die ze onberoerd laat. Juist daar ontstaat de betekenis van haar werk.
In de tekeningen van Agatha van Amée (Groningen, 1967) is wat ze niet tekent minstens zo belangrijk als hetgeen ze wel tekent. Ze heeft de neiging de vierkante meters papier bijna volledig met houtskool te bedekken, maar toch zijn er ruimtes die ze onberoerd laat. Juist daar ontstaat de betekenis van haar werk. Ze tekent iets wat ontbreekt en waar ze niet bij kan. Zo schept ze ruimte om ernaartoe te bewegen. Juist in die hiaten vindt zij zichzelf.
In Groningen waar ze tot haar zesde verbleef – daarna verhuisde ze naar Bedum – woonde ze aan de Florakade met haar ouders en tien jaar oudere broer. Op haar twaalfde overleed haar vader aan een hartinfarct. “Tot mijn twaalfde heb ik slechts flarden aan herinneringen. Sommige verbonden met het huis in Groningen, andere aan het huis in Bedum. Wat ik beleefde is raadselachtig en valt niet goed te reconstrueren, maar ik kan er wel iets aan ontlenen waaraan ik houvast heb.”
Er is iets verontrustends waarneembaar in haar grote tekeningen die vaak wel tweeëneenhalf bij bijna vier meter van formaat zijn. Haar behandeling van het papier met houtskool is tegelijkertijd heel precies en afhankelijk van een ruimtelijk, groot gebaar. Ze combineert architectonische voorstellingen, zowel interieur als exterieur, met weergaven van bomen en planten die met elkaar een beeld vormen van een sporenonderzoek dat geen definitief uitsluitsel biedt. Wat verloren is gegaan wordt gezocht, voor een deel herontdekt, maar niet volledig teruggevonden.
Er blijft iets leeg, of open, vatbaar voor nadere invulling. Het huis aan de Florakade, de seringenbomen in de tuin, de lichtval in de straat: alles valt bij haar samen in de atmosfeer van de tekening die in het zwart-wit van de houtskool op het papier een tijdloos aanzien krijgt. Door de precisering van de gebouwde omgeving en specifieke voorwerpen in combinatie met een onwerkelijk aandoende vegetatie vindt ze aanknopingspunten.
“Voor mijn tekeningen ga ik af op mijn herinnering. Soms vraagt een detail in een tekening om specificiteit die ik al tekenend niet duidelijk krijg. Voor houvast doe ik voor die details soms fotografisch onderzoek. Op die manier wordt het voor mij een anker in het beeld, de compositie moet niet gaan zwemmen, maar stromen tussen bepaalde aangrijpingspunten. Zo probeer ik de fluïditeit van herinneringen weer te geven, of misschien in banen te leiden.”
In haar atelier hangt een zee van wit papier aan de muur waarop ze is begonnen aan een tekening van een kanten kleed dat in het water drijft. Als materiaal is het tastbaar en een duidelijke herinnering aan het huis van haar grootmoeder, maar in de stoffelijke uitwerking van het opengewerkte textiel in het water krijgt het een ongrijpbare gedaante. Hoe de tekening zich verder zal ontwikkelen is nog niet zeker, maar die transparante kanten structuur kan niet dat immense papieroppervlak in het geheel vullen. Er zal een verlatenheid in de tekening gecreëerd moeten worden, om de aanleiding voor de tekening inhoudelijk reliëf te geven. Agatha is gedwongen te beslissen wat ze niet zal tekenen.
“Hoewel ik zowel naar de kunstacademie als naar het conservatorium kon werd dit door mijn omgeving niet passend geacht. Studeren aan de universiteit werd als geschikter gezien. Om toch iets met kunst te doen ben ik kunstgeschiedenis en archeologie gaan studeren. Na een omweg via Chinese kunst kwam ik uiteindelijk terecht bij de mediëvistiek. In de middeleeuwse kunst zag ik hoe de makers binnen de veelal vaststaande afbeeldingsregels in details zichzelf vrijheden gunden en zichzelf lieten zien. Ik denk dat ik daaraan ook de liefde voor detail heb overgehouden: het uren kunnen priegelen op een klein stukje van een tekening.
De middeleeuwse kunstenaars waren geneigd, of ze nu miniaturen maakten of groter werk, om iedere millimeter van het oppervlak te bedekken. Bij mezelf moet ik altijd de aanvechting onderdrukken om dat ook te doen. Het is noodzakelijk om in mijn tekeningen iets open te laten. Ik wil me met het tekenen ook ergens van bevrijden, de vrijheid hebben om een omgang te vinden met mijn herinneringen waar ik nooit helemaal vat op krijg.”
De tijd die aan het overlijden van haar vader voorafging staat haar niet helder voor de geest. In haar tekeningen probeert ze daar meer greep op te krijgen. Hoe nadrukkelijker ze daar in haar tekeningen uiting aan geeft, hoe ongrijpbaarder de ontbrekende sporen van het verleden zich voordoen.
“Ik confronteer dat ongrijpbare verleden met de natuur. Het heeft iets onheilspellends om te voelen dat er iets op een bepaalde plaats is gebeurd, maar het niet meer kunnen zien. Er zijn plaatsen en voorwerpen die getuige zijn geweest, maar niets kunnen zeggen. Als voorbijganger kun je soms op die plaatsen aangeraakt worden door de geschiedenis. De vraag is steeds wat ertoe doet. Deed ik ertoe? Er blijft iets versluierd wat ik niet kan onthullen. Ik probeer een coherent verhaal te vormen uit herinneringen die onvolledig zijn.”
Na haar studie heeft Agatha lange tijd gezocht naar mogelijkheden om greep te krijgen op het vage beeld van haar vroege jeugd. In 1991 verhuisde ze naar Wageningen, waar ze inmiddels ook haar atelier heeft. Ze trouwde op haar 24ste en kreeg vier kinderen. Ze studeerde nog een paar jaar psychologie om inzicht te krijgen in de menselijke geest en om meer zelfbewustzijn te ontwikkelen.
”Tegelijkertijd ben ik wel altijd blijven tekenen. Ik tekende vooral abstracte structuren, patronen waarin ik de ontbrekende herinneringen aan een bezwaard verleden probeerde te vangen. Uiteindelijk heb ik ervoor gekozen om naar de Nieuwe Academie Utrecht (NAU) te gaan om als beeldend kunstenaar te kunnen gaan werken. Door docenten als Jans Muskee en Guda Koster werd ik gestimuleerd te gaan tekenen wat mij heeft gevormd en herkenbare dingen als gebouwen, voorwerpen en de natuur als uitgangspunt te nemen voor wat ik uit wilde zoeken in mijn werk, mijn plaats in het leven en hoe ik daar gekomen ben.”
Het is de tekening die mij laat tekenen. Ik laat de controle los, terwijl ik alles in de hand heb.
Na haar afstuderen aan de NAU kreeg ze een atelier op het complex ‘Arnhems Buiten’ en volgde ze een aantal tekenworkshops; bij de Drawing Invention Academy, bij Nik Christensen en later Alexandra Roozen in Drawing Centre Diepenheim en bij Roland Sohier in het Centraal Museum, Utrecht. Ze presenteerde haar werk op This Art Fair en vond aansluiting bij collega-kunstenaars door te participeren in het Tekenkabinet van Manja van der Storm.
Door die trainingen, verkenningen en verdieping van haar werk en de keuze om uitsluitend met houtskool te werken, kreeg ze er vat op hoe ze persoonlijke ervaringen tot een collectieve beleving ervan kon omzetten. Ze kreeg dat voor elkaar door met haar techniek te benadrukken hoe de lichtval op het oppervlak de tekening ‘kleur’ gaf, hoe zwart de houtskool ook was.
“Je kunt verdwijnen in de zachtheid van het materiaal. Door de houtskool kon ik afstand nemen en tegelijkertijd heel dichtbij mijn onderwerp komen. Je ziet hoe het voor je ogen vanuit het niets vorm aanneemt. Ik leerde mijn horror vacui te bedwingen en juist in de witruimte mijn tekeningen inzichtelijk te maken voor de buitenstaander. Het is de tekening die mij laat tekenen. Ik laat de controle los, terwijl ik alles in de hand heb. Ik werk lang en geconcentreerd zonder afleiding in totale rust. De enige die me eruit haalt is mijn hond die ik meeneem naar het atelier. Een hond spiegelt wie je bent en wat je doet, maar zonder voorwaarden te stellen – je bent aan elkaar uitgeleverd.”
Agatha van Amée bereidt een presentatie voor in de expositieruimte Schoutenstraat 10 van Niek Waterbolk in Utrecht. Voor die presentatie zet ze de stap naar een driedimensionale installatie waarbij ze de tekening opvat als een constructie in een uitklapboek. Daarmee wordt de tekening een te betreden gebied.
“Het gaat niet om het precieze tekenen van de werkelijkheid. Ik zie het tekenen wel als een ambacht dat ik zo goed mogelijk wil beheersen, maar als ik aan het werk ben kan er iets anders ontstaan dan ik heb voorzien. Ik weet wat ik wil en in het tekenen kan er iets gebeuren wat me verder brengt. Ik wil het verborgene aan het licht brengen. Met houtskool kan het altijd zwarter worden gemaakt, maar het komt erop aan er diepte in aan te brengen. In mijn hoofd ben ik vaak verder dan wat erop het papier te zien is. Ik wil de ruimte in de tekening gebruiken om te maken wat er in mijn hoofd aanwezig is. Ik zit heel veel naar het papier te kijken om me voor te stellen wat mijn voornemen doet in het werk. Hoort het erin thuis en wat wil ik dat er gebeurt?”
De tekeningen van Agatha van Amée bieden de toeschouwer de mogelijkheid om er virtueel doorheen te lopen. Het is een vorm van verbeelding die ook eigen is aan het perspectief in traditionele Chinese tekenkunst. Je maakt een wandeling door de compositie, zoals je door een straat loopt waar de bomen schaduw werpen op de huizen, zoals je vaart op een vijver waarvan het donkere water weerspiegelt hoe je erin wordt opgenomen.