Wanneer de doeken van de kunst schoonmaaklappen worden
Kunstenaar en onderzoeker Eef Veldkamp interviewde Jonas Staal, Malou den Dekker (BP or not BP) en Daniela Paes Leão (Fossil Free Culture) over hun positie als kritische kunstenaar in het neoliberale tijdperk. Ter introductie schreef hij dit korte essay.
Het is een complexe, morele rekenformule geworden om te bepalen wat de gevolgen zijn van iedere kunstpraktijk anno nu, aangezien er zoveel factoren zijn die nagenoeg altijd meespelen. Je moet geld verdienen, overleven als kunstenaar, je meten aan een globaliserend discours, relevant zijn, interessant zijn, en dat alles terwijl de praktijk die gevoerd wordt een progressief artistiek karakter moet hebben. Zijdelings spelen ook ethische vragen zoals naar de ‘allianties’ van de kunstpraktijk: hoe komt die tot stand, hoe gaat de gevoerde praktijk om met betrokkenen, en zeker niet onbelangrijk, hoe wordt die praktijk gefinancierd? Door het uitkleden van de kunsten, die daarmee precair worden, gaat de deur van de individuele kunstpraktijk steeds verder openstaan voor problematische en moreel onverantwoorde overlevingsstrategieën. Het wordt steeds moeilijker om niet problematisch (gefinancierd) te worden, en de verantwoordelijkheid daarvan komt steeds vaker terecht op het bordje van de kunstenaar.
Je wilt wel maar kan niet, je kan wel maar wilt soms ook niet. De wereld zoals we die kennen is geen makkelijk medium om mee te werken.
Dit noem ik de ‘economie van verantwoordelijkheid’, die gefinancierd wordt door het neoliberalisme. Denk bijvoorbeeld aan de ‘anonieme’ kopers bij galeries: waarom willen die anoniem zijn? Zou jij verkopen als je wist dat je aan de investeringsmaatschappij van ING, of aan een of andere Saoedische Sjeik levert? Vervolgens: waarom zou dat jou in godsnaam aangaan? Op institutioneel niveau zien we steeds een onverschilligheid tot dergelijke pijnpunten. Zo sluiten grote instituten deals met commerciële instellingen, veelal grote bedrijven die al lang niet meer aansluiten op in het morele bewustzijn van huidige generaties. Musea doen bijvoorbeeld aan sponsorship-deals met oliebedrijven. Universiteiten laten gebouwen mede financieren door belanghebbende bedrijven. Dit brengt het publieke domein in een lastige belangenverstrengeling. Een onafhankelijke en daarmee kritische positie wordt steeds lastiger, en daar is zeker een politiek argument vóór te geven, namelijk dat de kunst zich zo inderdaad verhoudt tot de wereld. Al is dit in deze context een vals argument, omdat deze partijen vooral gebruikmaken van publieke en artistieke goeden voor het oppoetsen van het eigen imago. De kunst heeft hier helemaal niets aan, en schaadt zichzelf er vooral mee. De doeken van de kunst worden schoonmaaklappen.
De hand die je voedt afwijzen, resulteert vaker in honger dan in verandering.
Waarom trappen we hierin? Niet louter omdat we blind of apathisch zijn, maar omdat we in veel zinnen van het woord afhankelijk zijn van de extra financiële ‘impuls’ die de gaten in de begroting dekken die zijn ontstaan door decennia aan bezuinigingen en flexibilisering. De kunst wordt zo geforceerd om zelf de argumenten waar te maken die later in politiek debat weer gebruikt worden om de overheidssteun nog verder terug te schroeven: denk aan gebrek aan lokale spreiding van fondsen – vaak niet omdat ze niet willen, maar omdat de begroting niet dekkend is en dus niet kunnen. Kunstinstituten moeten ‘ondernemers’ zijn volgens geldschieters, en worden dat op gegeven moment zozeer dat ze de aanspraak op publieke fondsen verliezen, precies omdat ze ondernemend zijn. Dit voedt de politieke munitie tegen de kunst, die zo zichzelf kannibaliseert.
Terwijl dergelijke praktijken van moreel zelfverraad in de kunsten jaren onder de radar zijn verscholen, zien we de laatste tijd steeds vaker strijd vanuit het kunstenveld ontstaan tegen dergelijke olievlekken op het canvas van de kunsten. En deze acties zijn zeker niet zonder risico: de hand die je voedt afwijzen, resulteert vaker in honger dan in verandering. Maar we slikken het niet meer. Kunstenaars willen, aldus tegen beter weten in, niet meer de bittere smaak van de voedende hand proeven en dus gaan ze over tot actie, met succes. In die precaire situatie, die mij ook niet onbekend is als kunstenaar, heerst een klemmend bewustzijn van hypocrisie: je wilt wel maar kan niet, je kan wel maar wilt soms ook niet. De wereld zoals we die kennen is geen makkelijk medium om mee te werken.
Kunstenaars die tegen beter weten in de kwasten verwisselen voor hooivorken zijn alleen al om die reden heroïsch te noemen. Allereerst is het risicovol. In Nederland kennen we natuurlijk het calvinistische gezegde dat je niet het gegeven paard in de mond moet kijken. Het voordeel van de kunsten daarentegen is dat we helemaal geen paard meer krijgen. Daarnaast stellen degenen die zich verbinden aan morele kwesties zich kwetsbaar op voor moreel verwijt en worden veelal rigoureus doorgelicht. Wie zich stelselmatig onthoudt van moraliteit, staat nooit in het licht en krijgt geen vragen voorgeschoteld. Dat is een vulgair construct. Om een voorbeeldje te noemen: we kennen allemaal de vreemde verwijten die vegetariërs weleens van overtuigd vleeseters krijgen: ‘maar je draagt toch wél leren schoenen?’ of ‘in dit dropje zit gelatine, vieze hypocriet!’. Zeker legitieme punten, maar die legitimiteit vervliegt als we ons realiseren dat deze vleeseters liever volledig en absoluut onverantwoord zijn, dan dat ze op het ambigue terrein treden van de hypocrisie die veel vegetarische noodzakelijkerwijs ervaren. Niet omdat vegetariërs hypocriet willen zijn, maar omdat het in onze wereld vrijwel onmogelijk is om dat niet te zijn wanneer je iets goeds probeert te doen. Hypocrisie is de ervaring van de botsing tussen willen en kunnen. Deze zelfde druk ervaart de kritische kunstenaar, die weet dat waarop die kritisch is ook aan diens eigen praktijk getoetst gaat worden. Een ander aspect dat deze kritische kunstenaar ervaart, is dat tegen de stroom inzwemmen niet noodzakelijkerwijs goed is voor de ‘carrière’.
Zo vertelde Jeanne van Heeswijk mij ooit dat het voor haar vaak erg lastig is om subsidie te krijgen: probeer een commissie maar eens te overtuigen van een tienjarig project dat zich kritisch ontvouwt rond een sociaal vraagstuk waarvan de uitkomsten niet bekend zijn. Bovendien vindt niemand ‘zeurende’ kunstenaars leuk, zeker niet in een tijd waarin de kunsten gedomineerd worden door een dandyistisch postmodernisme dat ons vooral op een lollige en leuke manier door de pijnen van het leven moet loodsen. De pijn wordt daar niet minder van maar wel masochistisch. In het verlengde daarvan wordt het kritisch bewustzijn dat de kunstenaar veelal bezit, op zichzelf tot probleem verklaart: het legt de vinger op de zieke plek. Dat doet pijn.
In een zieke tijd is iedereen gezond, alles normaal. Dat ervaren we als ‘fijn’ aan onze tijd, we zijn volledig vrij om ongelijk te zijn. Niets hoeft dan uit te maken. Dat is een behoorlijk bemoeilijkende conditie, dat alles normaal is en iedereen vrij om ongelijk te zijn, wanneer er zich ongerechtigheid in de wereld voltrekt. Want ook onrecht moet mogen, althans, dat vertelt ons neoliberale bewustzijn ons. Duidelijk moet zijn, dat geproduceerde ellende – schaarste, racisme, ongelijkheid om er een aantal te noemen – absoluut geen bestaansrecht zou mogen hebben. Wat is dan het probleem als Shell het Concertgebouw in Amsterdam financiert? Het is onbenoembaar, ondanks we het allemaal weten. Waarom is het een probleem dat een vliegtuigmaatschappij – ‘onze blauwe trots’ – meer aanspraak heeft op publieke fondsen dan het publiek zelf? Er is geen argument voor te geven, ondanks we die wel paraat hebben. Waarom maakt het geopolitieke schaakspel uit bij de Biënnale van Venetië? We zien het amper, benoemen het niet, maar weten het wél. Het zou noodzakelijkerwijs, binnen de kapitalistische doctrine, uiteindelijk toch wel aan onszelf te wijten zijn. Hoe overleef je als kritisch maker in een wereld waar je vrij letterlijk afhankelijk bent van datgene wat je bekritiseert? Desondanks al deze, en meer pijnpunten, zijn er steeds grotere groepen kunstenaars die zich verzetten, een praktijk die velen van ons van de zijlijn bekijken. Als kunstenaar zoek ik zelf altijd naar mechanismen om interventie te plegen op hoe onze wereld van dag tot dag zich voltrekt. In de hoop om een veld te formuleren, zocht ik naar praktijken die ons helpen om over de lijn te stappen. Ik heb met drie van hen gesproken, en hen gevraagd ‘hoe ze het doen?’, maar ook ‘hoe ze overleven?’.
In de interviews met Jonas Staal, Malou den Dekker (BP or not BP) en Daniela Paes Leão (Fossil Free Culture) die de komende weken worden gepubliceerd bij Mister Motley, blijkt veelal dat de stilte met betrekking tot belangenverstrengelingen in de kunst het knelpunt vormt, en dat de grootste kracht van de kunsten – het creëren van zichtbaarheid – het grootste wapen daartegen is. De problemen moeten eerst zichtbaar zijn voordat ze benaderbaar worden. Successen in de strijd tegen problematische belangenverstrengelingen worden veelal niet erkend. Toch zijn veel kunstenaars in zekere mate van die erkenning afhankelijk (in ieder geval psychologisch al dan niet voor hun carrière). Laten we een cultuur creëren waarin dit soort verhalen, die naar voren komen in de interviews die ik voerde, niet alleen vaker komen bovendrijven, maar ook mogen pronken. Het komt door Fossil Free Culture dat Het Concertgebouw niet meer door Shell wordt gefinancierd, al zou Het Concertgebouw dat nooit toegeven. Kortom, het is mogelijk om de wereld als materiaal te zien en er ‘iets van te maken’, maar dat is zeker niet zonder risico en gebeurt vaak zelfs tegen beter weten in. Het is tijd om dat risico weer aan te gaan.