Just like me, this is me – Lichting 2021
In opdracht van Mister Motley, de Haagse kunstruimtes 1646 en Nest kijkt Persis Bekkering naar het afstudeerwerk van de kunstvakstudenten van dit jaar en schrijft drie essays over wat haar opvalt, over gemeenschappelijke delers, patronen, motieven en contradicties. Aflevering twee: maskers die bevrijden, beschermen en intimiteit zoeken.
In de beklemmende stop-motion film Anomalisa (2015) van Charlie Kaufman reist een depressieve zakenman naar Cincinnati om een boek te promoten. Met de wereld is iets vreemds aan de hand: iedereen heeft een identiek gezicht en dezelfde stem, alsof iedereen een masker draagt. In de taxi hoort hij het beroemde Bloemenduet uit de opera Lakmé in dezelfde uitdrukkingsloze, saaie stem als van de taxichauffeur, de hotelmedewerker, de passanten op straat. Inmiddels kijkt hij er niet meer van op, zo leeft hij al een tijdje, en het maakt hem diepongelukkig. Als iedereen identiek is, is intimiteit onmogelijk. Intimiteit kan pas ontstaan als we de maskers laten vallen, als we authentiek en kwetsbaar kunnen zijn, is de boodschap van de film.
Dan hoort hij ergens in het hotel een stem die anders is, de vrolijke, babbelige stem van Lisa. Obsessief, de waanzin nabij, jaagt hij de stem na, tot hij de vrouw in haar kamer heeft gevonden. Daar treft hij een wonder: ook haar gezicht is anders. Op haar vestigt hij al zijn hoop om weer contact te kunnen maken met een echt mens.
Destijds interpreteerde ik de film als een symptomatische, donkere lezing van ons cultureel moment. Anomalisa toonde een narcistische tijd waarin onder invloed van de algoritmes van social media en de immer groeiende productiviteitsdruk van het economisch systeem alles wat ‘anders’ is moet worden verbannen of onderdrukt. Totdat alles en iedereen platgeslagen en gladgestreken zou zijn. Iedereen in zijn eigen filterbubbel van herkenning en overeenkomst, waarbinnen we slechts op microniveau individualiteit kunnen behouden. Anomalisa verbeeldde wat cultuurfilosoof Byung-Chul Han ‘de hel van het gelijke’ noemde, waarin geen plaats is voor de ‘negatieve kracht’ van de Ander, die zich niet aan ons onderwerpt, en ons bevestigt noch spiegelt. Die negatieve kracht leidt namelijk niet tot een grotere productie of consumptie, en daarvoor is geen plaats in een totalitair-kapitalistische samenleving. Het louter positieve is echter levenloos, zegt Han, in navolging van Hegel. Vandaar dat we ons in de hel bevinden, in een wereld vol levende doden.
Ik dacht aan Anomalisa toen ik her en der maskers zag opduiken in de afstudeerwerken van de kunstvakstudenten van dit jaar. Maskers in de meest uiteenlopende vormen: een digitaal masker dat je kunt gebruiken als avatar, om niet herkend te worden door gezichtsherkenningssoftware (Janine Zielman). Ruben Staps maakte met ‘Generative Odd Kin’ een verwant werk: een door algoritmes gegenereerd zelfportret dat in opstand komt tegen de groeiende macht van ‘bioritmische surveillance’. Maskers hoeven zich niet te beperken tot gezichten, ze kunnen ook fantasievolle, van biologische beperkingen ontdane lichamen vormen, zoals in het digitale werk van Julie-Anne de Galan, waar vrouwelijkheid geen grenzen kent.
‘Echte’ maskers zijn er ook, of hoe zeg je dat, materiële maskers. Zoals de kleimaskers van Paola Quiñonez, die lokale Costa Ricaanse tradities samenbrengt met persoonlijke verhalen over genderidentiteit en een geglobaliseerde cultuur. En een spectaculair groot masker dat aan een bamboeconstructie hangt, waarbij het masker een toegangspoort is tot het universele, een uitnodiging ons te verhouden tot de belichaamde ervaring van de kunstenaar (Sifra Coulet).
Maskers betekenen hier iets heel anders dan in het klassieke verhaal van Anomalisa, waarin het masker ons de toegang ontzegt tot de eigenheid van de ander. Ze zijn in deze kunstwerken juist een bevrijding, ze knippen de ketenen door die bepaalt en beperkt hoe een vrouwelijk lichaam kan worden gezien, ze beschermen ons tegen boze geesten of de almacht van digitale surveillance, ze openen de deur naar een gedeelde ervaring, door ons toe te staan in het lichaam van iemand anders te kunnen kruipen.
Maskers zag ik ook in het werk van Cleo Veldman, die de absurdistische miniserie Interspecific Conflict maakte, waarmee zij afstudeert aan het Frank Mohr Institute in Groningen (MADTech). In deze realitysoap volgen we vijf personages (A, B, C, D en E) die bij elkaar in een huis wonen. Hun stemmen zijn vervormd, als anonieme getuigen in een aflevering van een Peter R. De Vries-show, en daardoor vrijwel identiek. Ze spreken Engels met een dik Nederlands accent. Maar hoewel hun stemmen op elkaar lijken dragen ze bizarre, kleurrijke maskers – in zekere zin tegenovergesteld aan de generieke gezichten uit Kaufmans film. Een personage heeft een aaibaar, pluche roze hoofd met enkel een mond, bij een ander stroomt er glanzend plastic haar uit de ooggaten, weer iemand draagt lange gouden franjes voor de mond, die een beetje wapperen als hij praat.
De interviews en dialogen zijn al even bevreemdend. Het lijkt alsof ze diepzinnige dingen zeggen, maar de betekenis glipte steeds uit mijn handen. ‘You’re in a different world’, zegt de een tegen de camera. ‘Just like me. I’m in new, huge, deep adventure [sic]. Just like me, this is me.’ Zijn huisgenoot vervolgt: ‘This communion, and your existence brings me to another dimension. Is it me in the mirror? Maybe it is just a distorted version.’
Het scenario kwam tot stand in ‘gesprek’ met algoritmes, schrijft Veldman in de begeleidende tekst. Haar onderzoek gaat over de rol die verschillende mediavormen spelen in de relatie tussen de maatschappij en buitenstaanders, door die mediavormen een rol te laten spelen in de constructie van de taal en de belichaming van de outsiders die ze portretteert. Ze creëert een unieke sfeer – grappig en excentriek, met die campy esthetiek, en de warme interpersoonlijke relaties, maar de teksten, net een graadje voorbij iedere logische betekenis, en de afgemeten stemmen zorgen voor vervreemding. Ik was er niet gerust op dat ik naar een feelgoodshow zat te kijken. Ergens klonken de personages eenzaam, hunkerend. Zijn dit de persoonlijke ontboezemingen van een algoritme, is dit het dagboek van AI? Of ben ik het in de spiegel? Misschien is het gewoon een verwrongen versie.
Veldman laat zien dat de relatie van de mens tot algoritmes en AI eindeloos veel complexer en fascinerender is dan het beeld van ‘de hel van het gelijke’, waarin data en algoritmes langzaam alles gladstrijken. Je kunt er mee spelen, nieuwe, verrassende vormen maken, en zelfs intimiteit suggereren. Algoritmes hebben in haar werk de wereld niet platgedrukt, maar wonderlijker gemaakt.