‘You have to be in love with your own art’
Muziek en de nacht zijn onafscheidelijk verbonden met het werk van Jonas Ohlsson. Hij werkt vaak ’s nachts zodat hij ongestoord in een soort trance of roes kan komen en zijn gedachten en ervaringen van de dag op directe en intuïtieve wijze op papier kan vertalen.
‘Ik heb altijd een noodzaak gevoeld om via kunst ideeën uit te wisselen, te discussiëren. Ik ben verslaafd aan dingen doen: als kind vond ik het heerlijk om te zitten tekenen, en later in mijn studio ook muziek te maken en nog later in mijn atelier beide te doen. De roes van een creatieve fase die drie of vier dagen en/of nachten duurt, dat is de sterkste high die ik ken. En daar haal je weer heel veel andere dingen uit. Je leert jezelf kennen. Dingen uit je diepste wezen komen naar boven. Het is niet alleen een uitdrukking van wat je al bent, je verandert jezelf ook met kunst. Het is niet alleen creatief in de zin dat je kunt zeggen wat je wilt zeggen, maar wat je wilt zeggen, verandert ook met wat je doet. Het is een wisselwerking, een soort schizofrene loop, waarin je praat met meerdere onderdelen van jezelf en invloeden van andere mensen. Je komt op een soort hogere sfeer waar je (heel soms) antwoorden krijgt en momenten ontstaan dat je het plotseling allemaal snapt.’
Voor de academie
‘Voordat ik naar de kunstacademie ging, heb ik vooral heel veel gereisd. Misschien omdat het boek On the Road van Jack Kerouac zo’n indruk op mij had gemaakt. Blijkbaar heeft hij dat op amfetamine geschreven, maar dat wist ik toen niet. Ik was gewoon een jonge jongen die wilde reizen, en dat boek ging alleen maar over reizen en constant in beweging zijn. Die houding van niet te veel nadenken, gewoon doen, dat sprak mij ontzettend aan.’
‘Naast het reizen, dat ik ongeveer de helft van het jaar deed, werkte ik negen jaar lang met mensen met autisme. Het waren mensen die niet in een normale inrichting geplaatst konden worden omdat ze te gewelddadig waren, vooral tegen zichzelf. In het begin was het wel heel zwaar omdat ik het vertrouwen van de patiënten moest winnen. Het was soms ook wel spooky. Ik weet nog wel dat ik de eerste keer in mijn eentje ’s nachts moest werken: daar zat ik dan met vier mannen die niet konden praten, maar ze keken mij wel de hele tijd aan en ik wist dat ze gewelddadig konden zijn. Maar goed, na een jaar vond ik het een prima baan, dan ging ik met ze fietsen, ijs eten en andere leuke dingen doen. Bovendien kon ik door die baan en het geld dat ik ermee verdiende (Zweden was toen een heel rijk land) dus heel veel van de wereld zien.’
‘Uiteindelijk heeft de non-verbale wereld van de autisten mij enorm beïnvloed. Omdat ze geen taal hebben, communiceren ze met hun lichaam. En ze hebben een ontzettend sterke intuïtie: als ik een dag een kater had, dan gingen ze me extra pesten omdat ze merkten dat ik niet helemaal mezelf was. Vóór mijn ervaringen met deze mensen vond ik het altijd leuk om met iedereen in discussie te gaan, daarna realiseerde ik me hoe weinig taal eigenlijk betekent. Spreken en schrijven is, vooral in de westerse wereld, enorm belangrijk en het is ook heel bepalend in hoe we de werkelijkheid zien en ervaren. Soms merk ik de invloed van taal ook erg in gesprekken met bijvoorbeeld curatoren. Zij ervaren kunst veel meer vanuit het lezen en schrijven dan ik dat doe. Heel veel mensen hebben dat niet eens door, dat er ook zoiets is als een niet-verbale werkelijkheid. Niet dat ik antitaal ben (ik houd zelfs heel veel van lezen en schrijven), maar ik bedoel te zeggen dat taal slechts één manier is om de werkelijkheid te vangen. Het zit zo in ons systeem dat het moeilijk is dit echt te beseffen. Dat heb ik geleerd door mijn werk met mensen met autisme en het heeft mijn kunst sindsdien altijd beïnvloed.’
Kunst en muziek
‘Tijdens het werk met autisten zat ik ook altijd te tekenen. Het was daar dat iemand tegen me zei dat ik iets met kunst zou moeten doen. Dus na een aantal jaar alleen maar werken en reizen vond ik dat ik meer moest doen met mijn leven en besloot ik te gaan studeren aan de kunstacademie in Örebro, Zweden. Dat was niet zo’n rare keuze: ik had altijd wel talent gehad voor tekenen. Mijn beide ouders hielden veel van kunst en vooral mijn moeder wilde dat ik kunstenaar werd. Toch wilde ik dat zelf niet heel graag, ik vond die hele wereld een beetje nep. Muziek was eigenlijk mijn eerste liefde. Dat heeft me meer gevormd dan kunst. Ik weet nog dat ik 16 was en met mijn vader naar Berlijn ging en dat ik daar mijn eerste noise-plaat kocht van de band SPK (Surgical Penis Kliniek of soms ook wel Sozialistisches Patientenkollektiv genoemd). Ik snapte daar niks van, het was alleen maar herrie. Ik was zelfs bang voor die plaat. Ik luisterde hem ’s nachts met een koptelefoon op in bed. Dat was horror. Maar dat vond ik juist leuk. Het was een beetje sadomasochistisch om naar noise te luisteren. Daarvoor luisterde ik veel naar Depeche Mode, The Human League, Kraftwerk etc. Noise was een enorme omslag in mijn hoofd: met andere muziek weet je na een tijdje precies wat je krijgt, wat je zelf wil horen. Ik was nooit open naar een nieuwe Depeche Mode plaat, ik kwam met enorme verwachtingen en vooroordelen en zo. En noise is precies het tegenovergestelde. Alsof er een ander kanaal in je hersenen opengaat. Je hebt geen idee wat er een minuut later gaat gebeuren. Je kunt je niet vasthouden aan ritmes en melodieën. Er is geen enkele structuur. Ik kan me voorstellen dat toen mensen de eerste kubistische schilderijen zagen, dat net zo’n shock was. Wat moet je daarmee? Ben je gewend om naar een mooi schilderij te kijken en dan komen Braque en Picasso met iets heel anders, iets lelijks, grijs en bruin. Ik kan me goed voorstellen hoeveel pijn dat gedaan moet hebben voor mensen toen.’
De Rietveld
‘Toen ik na drie jaar kunststudie in Zweden aan de Rietveld Academie begon, wist ik niet veel van hedendaagse kunst, maar ik wist wel enorm veel van experimentele muziek. Dat was ook een van de redenen om naar Amsterdam te komen, want ik wist dat als je goed wilt worden in kunst, dan moet je ergens gaan wonen waar je die in het echt kan zien. Dat is bij muziek heel anders omdat het veel makkelijker verplaatsbaar is. Met kunstwerken moet je oog in oog staan om ze echt te begrijpen. Ik weet nog de eerste keer dat ik een enorme Jason Rhoades installatie zag, ik was enorm onder de indruk omdat het een heel fysieke ervaring is. Je moet in die chaos kunnen wandelen, dat moet je ervaren.’
‘Het studeren aan de Rietveld Academie was in eerste instantie heel moeilijk voor me. Ik wilde van alles, maar ik wist niet precies wat. Ik wist vooral wat ik niet wilde: ik wilde niet alleen schilderen of tekenen. In Amsterdam werd er plotseling heel veel kritiek geleverd op mijn werk. Dat was confronterend, maar niet heel erg, want ik was zelf ook niet zo tevreden. Ik maakte in die tijd een soort comic-achtige schilderijen en ik was veel te stijf, veel te koppig. Het veranderde pas in het laatste jaar, toen ik stopte met nadenken en ik gewoon begon te bouwen. Voor mijn eindexamen had ik in mijn studio een tribune, hutten en een kerk gebouwd. In de kerk stond een fontein met een mix van pis en bier waar honderden vliegen op afkwamen en het enorm stonk! Het was een toptentoonstelling. Heel confronterend. Mensen spreken me er nog wel eens over aan.’
LA
‘Na de Rietveld heb ik ook nog twee jaar aan het Sandberg Instituut gestudeerd en ging ik vooral veel op en neer naar L.A. Dat heeft me heel veel geholpen. In die tijd kwamen veel van mijn helden uit L.A.: Mike Kelley, Jason Rhoades, Paul McCarthy, Jim Shaw, Raymond Pettibon, Charles Bukowski, dus het was een beetje mijn stad. Zeven jaar lang ging ik op en neer. Wat ik in het begin vooral leuk vond aan Mike Kelley was dat hij de eerste kunstenaar was die min of meer hetzelfde referentiekader had als ik. Hij luisterde ook naar de Sex Pistols en hij wist wat industriële muziek was, zijn kunst ging over dezelfde onderwerpen, dezelfde dilemma’s als waar ik mee zat. Daarvoor kende ik vooral veel oudere kunstenaars zoals Jackson Pollock en Mark Rothko, en die vond ik ook wel interessant maar het was gewoon een heel andere generatie, met een heel ander referentiekader. Die kunstenaars uit L.A. zijn allemaal grensverleggers en hebben allemaal eenzelfde punk-rock esthetiek en DIY-houding die me heel erg aanspraken.’
’s Nachts werken
‘Het ’s nachts werken is gewoon zo ontstaan. In het begin kwam het omdat ik te weinig tijd had naast mijn bezigheden overdag, en als ik muziek wilde maken dan moest ik dat dus ’s nachts doen. Als ik eenmaal begon dan kon ik niet meer ophouden: als het goed gaat, verlies je de tijd helemaal. Iemand vertelde me eens dat er ’s nachts meer ‘mind, soul and spirit space’ is op aarde omdat alle andere zielen slapen. Dus je hebt veel meer mentale ruimte, de metaforische snelweg is leeg. En dat geloof ik ook. Het is niet alleen maar dat je dan niet gestoord wordt, al is dat natuurlijk ook een voordeel van ’s nachts werken: je kunt in een langere trance van concentratie komen zonder dat die afgebroken wordt. Daarnaast lijkt het me geen toeval dat drugsdealers, hoeren en moordenaars vooral ’s nachts werken, het is de aantrekkingskracht van het donker: zuipen en neuken gebeuren ook meestal ’s nachts. De nacht heeft een heel eigen karakter. Bepaalde mensen horen ook bij verschillende tijden van de dag. Iedereen heeft zo zijn eigen tijd, en mijn tijd is de nacht.’
‘Werken die ’s nachts ontstaan in een lange roes, hebben vaak meerdere lagen en een veel minder duidelijk begin en eind. Rebel L is een voorbeeld van een werk waaraan ik een hele nacht heb gewerkt en waarvan het maakproces een lange reis was waar ik weinig controle over had. “All nighters” zijn veel minder dwingend en het duurt over het algemeen veel langer voordat zij alle ingebouwde wijsheden prijsgeven. Vaak snap ik zelf als maker niet eens precies wat ik heb gedaan, dat kan wel een maand duren. Daarmee zijn die tekeningen veel wijzer dan ik en ontdek ik echt dingen waarvan ik denk: shit, heb ík dat gezegd… wat cool! Tegenover Rebel L staan werken als Fine Wine en Fluffy, die een veel directere impact hebben, meer als een poplied van ABBA. Daar is op zich niks mis mee, ABBA heeft ook zijn charme, maar bij dat soort tekeningen kun je na tien keer “luisteren” ook denken: wég met die fastfood scheisse!’
‘Ik geloof dat er een wijzere Jonas ergens in mij verborgen zit, met een veel grotere hoeveelheid kennis, als ik tenminste toegang tot het onderbewuste kan krijgen. Een manier om dat te doen en die diepe kennis aan te boren, is door in die staat van roes te komen. We hechten veel te veel belang aan onze logica, terwijl die eigenlijk veel minder weet (dit hebben de autisten en boeken over neurowetenschappen mij geleerd). Jezelf verliezen in een soort van trance of automatische technieken zoals heel snel tekenen (vergelijkbaar met wat de surrealisten deden), verschaft je toegang tot een diepere oceaan van kennis.’
Highs en lows
‘Ik moet zeggen dat ik net een periode heb gehad waarin ik erg vastzat, en dat is heel zwaar. Want het is mijn grootste plezier om in die wereld van de creatieve roes te zitten en hele nachten door te werken. Dus als je dat dan even niet hebt, dan is dat een groot verlies. Maar soms heb je het ook nodig. Het kwam eigenlijk omdat ik mijn eigen trucjes begon te herkennen. En dan probeer je iets anders te doen maar dat voelt niet goed, je kunt het ook niet forceren want dan is de diepte en de spirituele beloning weg. Dan moet je een pauze nemen, ook al is dat pijnlijk en niet leuk. Soms moet je gewoon niets doen. Je kunt ook niet de hele tijd produceren, soms moet je een tijdje inspiratie inademen, dan lees ik bijvoorbeeld veel boeken en ga ik naar shows. Het grappige is dat als je zes maanden niet hebt getekend en alleen maar muziek hebt gemaakt en andere dingen hebt gedaan, dat je dan een betere tekenaar bent dan daarvoor. Alle creatieve dingen horen samen. Als ik iets nieuws begrijp in muziek dan kan ik dat later toepassen in het tekenen.’
Kapotte harddisk
‘Naast de muziek zijn provocatie en humor heel belangrijk in mijn werk, seks, drugs and rock-’n-roll en mijn frustraties over politieke kwesties. Maar ook de vorm is belangrijk, omdat dat ook een manier is om een verandering teweeg te brengen. Net zoals noisemuziek of het kubisme een verandering van de ziel teweeg kan brengen, het gaat over hoe je de wereld ervaart. Je gaat gewoon fucken met de harddisk van de mensen, niet de software. Je maakt de harddisk kapot, en dat doet pijn. Je kunt na zoiets nooit meer dezelfde persoon zijn. Dat heb ik zelf ook meegemaakt met kunst die mij heeft veranderd, zoals met William Burroughs, Edvard Munch, August Strindberg Carl Fredrik Hill… dat gevoel dat je totaal in een andere wereld wordt gezogen. Na zo’n ervaring ben je niet meer dezelfde mens. Kai Althoff heeft dat recentelijk bij mij gedaan, maar nu meer omdat ik mijzelf in hem herken, en dan is het een soort bevestiging. Dat is minder revolutionair dan wat ik had na het luisteren naar noisemuziek. Ik denk ook dat het moeilijker wordt naarmate je ouder wordt om continu veranderd te worden door kunst en muziek, je hebt tenslotte al wat meer meegemaakt, maar toch… Open blijven, daar moet je voor werken en vechten, dat ben je niet vanzelf. Daarom moet je altijd nieuwe dingen blijven lezen, luisteren en bekijken. Ik vind het leuk als ik dingen niet begrijp. Daarom woon ik ook in de Bijlmer en houd ik van reizen. Ik ben altijd op zoek naar dat wat ik niet ken.’
The Museum of the Unconscious Image
‘Ik haal mijn inspiratie overal vandaan. Bij elkaar heb ik bijna een jaar in Rio de Janeiro gezeten en daar heb je bijvoorbeeld het Museum of the Unconscious Image, een mentale inrichting waar ze vanaf 1952 alle tekeningen van patiënten hebben bewaard omdat de oud-directeur en oprichter van de instelling, Nise da Silveira, de ontwikkelingen van de tekeningen zag als een onderdeel van hoe mensen beter worden. Ik heb dat altijd interessant gevonden: mensen die tekenen met een mentale stoornis. Het is bijna als sporters die doping gebruiken om harder te rennen. Sommige mensen met een bepaalde gekte maken gewoon betere tekeningen dan normale mensen.’
‘Ik heb heel lang boeken over dit soort kunst verzameld, en ik moet zeggen dat je na een tijdje ook wel de beperkingen herkent. Ze kunnen bijvoorbeeld alleen maar één ding doen, ze kunnen nooit iets heel anders maken omdat het bij hen een vorm van dwangmatig gedrag is. Maar bij mensen met schizofrenie heb je natuurlijk ook een verschil tussen talent en niet-talent. Zo is Arthur Bispo do Rosário de ster van de inrichting, zijn werk hangt ook in het MoMA. Hij heeft de kritische afstand die nodig is en doordat hij kan reflecteren op zijn werk, maakt het ook een evolutie door Zijn werk is gebaseerd op zijn geloof dat God niet meer snapt wat Hij gecreëerd heeft. God heeft hem daarom gevraagd om door middel van kunst de wereld aan Hem uit te leggen en te verklaren. Ik denk dat wat mij aantrekt in dat soort outsiderkunst, de drive is die mensen hebben voor wat ze doen. Die drive voor kunst is het allerbelangrijkste. Je moet verliefd zijn op je eigen kunst. Er zit geen recept achter, het is echt magisch. Je moet het elke keer opnieuw uitvinden en iedereen voor zich.’