Je moet je kunnen overgeven en dapper zijn
Ik zat in de trein naar Den-Haag. De telefoon ging. Het was Aukje Dekker. Ik nam op en zei dat ik niet kon praten. Ik zei: het is te druk in de trein.
Oké, zei Aukje, dan praat ik wel, jij hoeft alleen te luisteren. Automatisch ging ik verzitten, met mijn hoofd tegen het raam geleund, de telefoon tegen mijn oor gedrukt, mijn rug naar de passagier naast me.
Soms maakt mijn vriendje een tekening, zei Aukje. Ik kijk naar wat hij aan het doen is en ik denk: dat is mooi. Ik ga naar buiten, naar mijn werkruimte en als ik aan het eind van de dag weer thuis kom bekijk ik de tekening. Mijn vriend heeft verder gewerkt terwijl ik weg was, de tekening is veranderd, er is een onomkeerbaar proces in werking gezet. Ik betrapte mezelf erop dat ik het jammer vind dat hij heeft doorgewerkt aan de tekening. Er is iets verloren gegaan. Hij had eerder moeten stoppen. Ik dacht bij het weggaan niet voor niets: dat is mooi, en niet: dat wordt mooi. Luister je nog?
Ik zei dat ik nog luisterde. De trein wisselde van spoor, de passagiers schudden zacht op hun stoelen, hun gezichten vermoeid en roze van de kou.
Ga door, zei ik tegen Aukje.
Dus lijkt het me goed om een kunstwerk te maken waar de koper iets over te zeggen heeft. Ik begin te schilderen, en de koper kan zeggen of hij door wil gaan of stopt. Zo wordt hij medeplichtig aan het kunstwerk. Kunst in musea, in galeries, bij mensen aan de muur is altijd “af.” Het kan je raken of niet, maar je hebt er verder niets over te zeggen. Zou het niet mooi zijn om te kijken wat er gebeurd als je er wél wat over te zeggen hebt?
Ik knikte, terwijl ik uit de trein stapte, het perron op, verdwijnend in de mensenmassa.
Hallo? zei Aukje.
Ja, zei ik. Sorry. Ja, dat zou mooi zijn. En ook gevaarlijk. Dat is goed, omdat je nooit weet of je de juiste keuze maakt. Ik heb net de notities gelezen van een schrijver die weet dat hij doodgaat, hij heeft een hersentumor, hij weet dat zijn leven stopt; er is geen weg terug. De man schrijft dat hij nog nooit zo gelukkig is geweest. Dat zijn leven een duidelijk kader heeft gekregen. Misschien brengt kunst mensen daarom in vervoering: het is vrij, als het leven zelf, maar het vindt altijd plaats binnen een kader; iemand anders heeft de beslissing voor je genomen; dit is wat het is. Dit is wat je mag zien. Alle onzekerheden hebben een vorm van zekerheid nodig om zich aan vast te kunnen houden. Terug naar de man. Hij weet dus dat hij doodgaat, hij is gelukkig. En toch wil hij zijn eigen leven tot op het laatste ogenblik zelf in de hand blijven hebben. Hij koopt een pistool. Hij zegt: ik wil degene zijn die mag beslissen wanneer mijn leven eindigt. Ik wil in ieder geval het gevoel hebben dat ik er iets over te zeggen heb.
Het klinkt goed, zei ik. Jouw idee. Het is net als met de man. Je geeft de mensen in ieder geval het gevoel alsof ze iets te zeggen hebben. Je moet je kunnen overgeven en dapper zijn. Dat zijn zo ongeveer de twee belangrijkste voorwaarden voor de mens om het leven te doorstaan.
Ik denk dat ik meedoe, zei ik tegen Aukje.
Denk je het, of doe je het?
Daar begon de ellende al. Ik wist het niet. Ik was degene die moest beslissen, op een bepaalde manier maakte dat me laf. Ik doe het, zei ik. En ik wist dat ik, als ik te lang door zou gaan en alles zou verpesten altijd nog kon zeggen: it wasn’t me.