De aftakeling van het lichaam zorgt óók voor een nieuwe waarneming – een interview met Marten Hendriks
Het idee dat experiment en vernieuwing enkel bij de jonge kunstenaar te vinden is, lijkt in onze hersenen geprogrammeerd. Om die reden duik ik in de praktijk van kunstenaars die juist zo interessant zijn omdat ze meer levenservaring hebben. Kunstenaars die meer zijn dan enkel oud, en nog iedere dag kunst maken, gevoed door al die ontwikkelingen die ze door de jaren ervaren hebben. Makers die door hun levenservaring scherp de huidige tijdsgeest in perspectief kunnen zetten door deze af te zetten tegen andere tijden. Zoals kunstenaar Marten Hendriks (1941) die in alle denkbare uitingen onderzoek doet naar vorm, verwantschap en aanwezigheid. Ik spreek hem over zijn oeuvre dat hij de afgelopen tien jaar aan het heronderzoeken is. Een archief dat zich onder andere uit in ‘body music’, een draaiorgelboek waarin de contouren van zijn lichaam zijn gesponst om het vervolgens door een draaiorgel te kunnen laten spelen, computertekeningen en verkleuringen op doek.
Fenne Saedt (FS): Eerder schreef ik: ‘het is een misvatting om talentontwikkeling & Experiment enkel aan jonge kunstenaars te koppelen.’, hoe denk jij daar over?
Marten Hendriks (MH): Ergens lijkt het nooit goed te zijn. Wanneer je ‘jong’ bent, kom je net kijken. Wanneer je ‘oud’ bent, ben je niet meer van deze tijd. Dan ‘kennen ze je al wel..’. Ik maak me er zelf niet zo druk om, maar het is wel zo. Dat geldt overigens niet enkel binnen de beeldende kunst, maar in ieders leven. Het heeft te maken met of je waargenomen wordt of niet. Ooit zei een oud-studente tegen mij: geef jij nog steeds les?! Die vraag overrompelde me zes jaar na haar afstuderen. Voor haar was haar verleden toen al heel ver weg. Hoe je naar de mensen om je heen kijkt heeft alles te maken met hoe je zelf leeft. De tijd vliegt gewoon, het is nu weer zaterdag, maar vorige week was het ook al zaterdag.
Dat het experiment enkel de jonge kunstenaar toebehoort vind ik zeker een misvatting. Er zijn dingen die met de tijd minder worden, zoals je lichaam bijvoorbeeld. Maar dat gegeven kun je ook gebruiken om mee te werken. Doordat mijn ogen slechter worden corrigeren ze dat wat ik meen te zien soms nauwelijks. De aftakeling van het lichaam zorgt in dat geval dus voor nieuwe waarnemingen, de vermindering van het zicht geeft nieuwe inzichten. Je kunt daar over klagen, maar ook denken: dat heb ik nu maar mooi gezien. Dat levensjaren voorbij vliegen wil niet zeggen dat persoonlijke ontwikkeling stil blijft staan. Juist met ouder werk uit het verleden ben ik momenteel aan het experimenteren.
FS: Ik las dat je je oeuvre aan het heronderzoeken bent, hoe zit dat?
MH: Het schikken van beelden is iets wat er altijd al leek te zijn, maar waar ik me in de laatste acht jaar meer toe ben gaan verhouden. Het is een onophoudelijk proces onder de noemer onvoltooide beeld- Index. Van schilderijen alsook van computer gerelateerd werk probeer ik nieuwe interpretaties tot verbeelding te brengen. De onvoltooide beeld- Index vond zijn oorsprong in lucifersdoosjes die ik naast elkaar plakte tot een groot raster waarin ik nieuwe beelden en herinterpretaties van oud werk of aanzetten daarvoor in opeenvolging leesbaar probeerde te maken. Als je mijn kunstenaarschap vergelijkt met schrijven ben ik eerder een redacteur dan een schrijver. Ik maak heel veel schijnbaar onnodige dingen, maar in samenstellingen daarvan ontstaat vaak iets van belang. Beeldrijm is een leidend beginsel daarin. Het is als een puzzel met beelden gedrukt op dibond (plaatmateriaal, red.). Ze liggen verstopt onder dekens in mijn studio tegen vervuiling, soms blijft het even zo liggen zodat ik er een tijd later weer verder aan kan werken.
FS: Je bent een echte verzamelaar. Gooi je soms ook wel eens iets weg?
MH: Ik heb altijd de neiging om een foto van het werk interessanter te vinden dan het werk zelf. Dat maakt dat ik het niet heel moeilijk vind om dingen weg te doen. Vooral gefotografeerde tekeningen vind ik vaak beter dan het origineel. Dan gooi je zo’n handmatige tekening misschien ook makkelijker weg. Vroeger bracht ik vaak een hoeveelheid schilderijen naar de ‘stort’ waar ik ze dan ook nog vernielde. Heel soms legde ik een ongeschonden werk daar voorzichtig bovenop in de hoop dat iemand het misschien zou vinden en mee naar huis zou nemen. Er is één weggegooid werk waar ik nog steeds spijt van heb. Een schilderij van een menselijk figuur met aderen, daar is enkel een slechte foto van overgebleven.
Ook voor verzamelaars komt mijn weggooi drang niet altijd goed van pas. Er was ooit iemand die was gaan sparen om een werk van me te kunnen kopen. Maar toen hij het geld eenmaal bij elkaar had, was het werk niet meer beschikbaar. Het bleek één van de op hardboard geschilderde werken te zijn die ik had gebruikt om de vloer van onze woonkamer te egaliseren. De werken waren dus met ons huis verweven geraakt. Ik kon het schilderij niet tevoorschijn halen. Het lag daar goed genoeg.
FS: Toen ik je vroeg of ik eens op atelierbezoek mocht komen vertelde je me dat je dan eerst een aantal weken nodig moest hebben om je studio te ontruimen. Wat staat er allemaal? En wat ben je momenteel aan het maken?
MH: Laten we even kijken hoe erg het er mee gesteld is. (Van zijn zonnige terras begeleidt Marten mij naar het atelier achter in zijn tuin. Een op het paviljoen van Rietveld geïnspireerd gebouw ontworpen voor de vorige eigenaar. Hendriks bouwde er later zelf een tuinkas aan vast.) Hier staat heel veel werk waar ik ooit mee bezig was, of nu mee bezig ben. Referentiemateriaal in een zeer onoverzichtelijke situatie. De werken die in 2018 te zien waren in mijn tentoonstelling in Boijmans van Beuningen pak ik niet meer uit, ik zou ze namelijk zelf nooit meer zo goed kunnen inpakken.
Momenteel ben ik weer met verf bezig. In de tuinkas die grenst aan mijn atelier ben ik de omslag van luciferdoosjes aan het beschilderen. Ik hou van hergebruik. Waar de doosjes de bedding vormden voor de plaatjes van mijn onvoltooide beeld-Index worden de buitenkanten, de omslagen van de doosjes, nu de dragers voor kleine schilderingen. Ik ben van plan die omslagen allemaal af te snijden, en zo aan elkaar te plakken dat er plooiende gordijnen uit kunnen ontstaan.
FS: In je studio werk je aan je onvoltooide beeld – Index, in de kas die daar later aan vast werd gebouwd aan schilderingen op de buitenkant van luciferdoosjes en op de computer in je kantoor aan je computertekeningen. Er is echter nog een plek waar je met regelmatig te vinden bent: op het dak van je atelier om aan verkleuringen te werken. Kun je me daar meer over vertellen?
MH: Een verkleuring is eigenlijk een niet gefixeerd fotogram. Het maken van deze werken duurt wel een jaar. Eens in de zoveel tijd beklim ik met een ladder het dak van mijn atelier. Daar liggen een stuk of acht doeken gedeeltelijk bedekt met composities van verschillende vormen en objecten, te wachten tot ze ‘beschilderd’ raken met de afdrukken die de zon door de tijd achterlaat.
De afdruk van een laser-cut vorm in grijsbordkarton, of een leeg melkpak bijvoorbeeld. Zo nu en dan ga ik kijken hoe het er voor staat en verschuif ik wat objecten, of haal alvast iets weg. Het is vrijwel onmogelijk zo’n object precies op dezelfde plek terug te leggen dat maakt dat je soms mooie toon- verschuivingen kunt krijgen. Die zichtbaarheid van het spoor van die verschuiving op het doek maakt het juist vaak een spannend werk. Van veel doeken vind ik er steeds maar een paar goed. Op de meeste doeken zit te veel vogelpoep, of een spoor van slakkenslijm.
Als zo’n werk na een jaar af is, kun je er het beste buiten niet te veel meer naar kijken. Wanneer je een verkleuring onafgedekt in de zon laat staan, is het beeld namelijk, binnen afzienbare tijd, door zonlicht vrijwel verdwenen. Ooit verkocht ik een verkleuring aan een bevriende verzamelaar die aan een gracht woont. Door de reflectie van zonlicht op het grachtwater scheen er extra veel licht op het doek dat in zijn woonkamer hing. Toen ik jaren later ging kijken hoe het werk erbij hing, trof ik enkel een leeg doek. De verzamelaar zelf zag dat niet. Het verkleuren van zo’n werk gaat zo geleidelijk dat hij het niet had gemerkt. De verzamelaar zag eigenlijk nog steeds zijn projectie van die verkleuring op het lege doek. Dat het doek uiteindelijk leeg bleek stoorde hem nauwelijks.
FS: Welke technische ontwikkelingen hebben jouw kunstenaarschap gevoed tot de kunstenaar die je bent?
MH: Van bestaand werk maakte ik vaak fotokopieën. In het begin waren die vaak niet zo precies, ik zag ze als bruikbare vertalingen. Totdat de techniek daarvan zó goed werd dat je door die verbetering van de technologie bijna geen verschil meer zag tussen de kopie en het origineel. Toen werd het zinloos.
Met de komst van de eerste PC’s eind jaren ’80 is er een hoop veranderd. Ik ben erg onhandig dus dacht ik: laat ik daar maar eens iets mee gaan doen. Vandaag de dag ga ik nog steeds op een heel speculatieve manier met het medium om. Nieuwe dingen uitvinden vind ik leuk. Het vermogen van een computer was toentertijd natuurlijk een stuk lager dan nu. Ik teken veel in 3D programma’s, ondanks dat ik waarschijnlijk maar 40% van de mogelijkheden van zo’n programma ken. Veel van die computertekeningen zullen nooit geprint worden. Ze moeten eerst ‘betijen’ voordat je kunt zien of ze de moeite waard zijn.
FS: In 1963 studeerde je af aan de academie in Arnhem. Later gaf je op verschillende academies les. Wat zijn volgens jou de meest wezenlijke verschillen met een opleiding vandaag de dag?
MH: Vroeger studeerde je vijf jaar lang, nu zijn dat er slechts vier. Dat is al een wezenlijk verschil tussen toen en nu. Vier jaar is zo kort, en dan moet je vaak ook nog stage lopen. Vanaf 2001 geef ik geen les meer, na dat 26 jaar gedaan te hebben. Wat er binnen de muren van de academies plaats vindt, is mij dan ook niet meer zo bekend. Wat mij echter opvalt is dat ik in de beeldende kunst van zeer jonge kunstenaars bijna geen kunst zie waarin geen referentie zichtbaar wordt. Inhoud is veelal een vertrekpunt of wordt toegevoegd. Het werk moet blijkbaar zichzelf kunnen verklaren.
In ‘63 studeerde ik af met een serie schilderijen. Met mijn nadien gemaakte schilderijen, tekeningen en grafiek werd in1967 een overzichtstentoonstelling in het museum in Arnhem ingericht. Bij de eerste aanblik van de expositie besloot ik direct te stoppen met schilderen. Ik keek rond in de ruimte en dacht: dit lijkt wel een overzicht tentoonstelling van een kunstenaar die aan het eind van zijn leven is. Vroeger was het een taboe om succes te hebben. Tegenwoordig stoppen kunstenaars soms bij gebrek aan succes.
FS: Je maakt niet alleen kunst, maar ook tentoonstellingen. Ben je in de rol van de curator ook op een schikkende manier aan het werk, net als in je kunstenaarschap?
MH: Voor beiden geldt: Het gaat om het gedrag van het beeld. Hoe gedraagt het werk zich ten opzichte van wat er daarnaast te zien is. Of moet er niets naast?
Ik betrap mezelf wel op bepaalde herhalingen, maar ik kan het geen regels noemen. Ik ondervind dat ik het kijken kan intensiveren door gebruik te maken van een afleidend gegeven. Dus als je iets ophangt en je hangt daar iets naast waar je door afgeleid wordt, concentreer je je des temeer op dat wat je, als kijker in eerste instantie niet ziet. Lichte verwarring is het streven. Je mag het niet ervaren als een fout, het gaat erom dat iets anders binnen de ruimte ook zeer de aandacht vraagt waardoor je wel moet concentreren op het ervaarbaar maken van dat waar je naar kijkt. Het is geen voorwaarde van goed werk of een geslaagde tentoonstelling, maar wel een vraag die me altijd bezighoudt. Hoe gedragen de objecten of schilderijen zich? En hoe verhouden ze zich ten opzichte van elkaar?
Wat dat betreft ben ik, denk ik, zowel als kunstenaar als curator een editor. Dat zie je denk ik terug in de onvoltooide beeld- Index rasters, maar ook in de composities van de fotogrammen op textiel binnen de serie verkleuringen.