Als dekoloniseren makkelijk was, zou iedereen het doen
Kunstenaar Christoph Buchel liet tijdens de afgelopen Biënnale van Venetië de romp van een Tunesische vissersboot naar een van de hoofdlocaties komen om daar als werk tentoon te stellen. De boot is eigenlijk gebouwd om vijftien personen te vervoeren, maar geschat probeerden in 2015 achthonderd vluchtelingen de oversteek van Libië naar Lampedusa te maken met dit zeevoertuig. Slechts achtentwintig van hen overleefden de tocht, ruim zevenhonderdzeventig mensen verdronken in de Middellandse Zee vlakbij de Siciliaanse kust.
Dinsdag 4 februari zijn ArtEZ Studium Generale en Mister Motley met een nieuw seizoen begonnen van de, dit keer activistische, leesgroep. Met de vluchtelingenboot Büchel in het geheugen kwamen we in boekwinkel Walter in Arnhem samen voor een gesprek over eigenaarschap en positie wanneer het over het vertellen van verhalen gaat. Dit keer bespraken we de verantwoordelijkheid van degene die ‘het verhaal’ vertelt. Wanneer ben je in de positie om het verhaal van een ander te vertellen? Is er een aan te duiden grens en hoe voelen we deze empathisch aan zonder artistieke vrijheid te verliezen?
Wanneer ben je in de positie om het verhaal van een ander te vertellen?
Binnen mijn werk bij het Research Center for Material Culture (RCMC) (het onderzoekscentrum van het Tropenmuseum, Volkenkunde museum, Afrika museum en het Wereldmuseum) focus ik mij op het verbinden van museumcollecties en doe ik doorlopend onderzoek naar samenwerkingen en solidariteit binnen institutionele, museale praktijken. Hierbij onderzoek ik manieren van coproductie, co-cureren en het delen van autoriteit. De focus ligt op machtsverhoudingen ontrafelen en het decolonial framework. Hierdoor zijn bovengenoemde vragen de thema’s waar ik me dagelijks mee bezighoud. Hoe kunnen we kwetsbaarder zijn in het bespreken van deze kwesties en hoe kan samenwerken en reflecteren een manier zijn van dekoloniaal werken? Zowel het bespreken van de artikelen met de leesgroep als het reflecteren daarop middels dit artikel zijn voor mij manieren om bepaalde stelligheden te bevragen.
Schrijver, onderzoeker en curator Sumaya Kassim beschrijft in haar essay The Museum Will not be Decolonized de uitdagingen en obstakels die zij met een groep andere jonge vrouwen van kleur ondervond tijdens het co-cureren van een tentoonstelling die context poogde te geven aan de collectie van het Birmingham Museum and Art Gallery (BMAG) in het Verenigd Koninkrijk. Dit is tevens een van de essays die tijdens de leesgroep besproken wordt. De verantwoordelijkheid van een kunstenaar of bemiddelaar, een positie die ik bij het RCMC betreed, houdt mij in mijn eigen praktijk veel bezig. Om deze reden is het artikel des te herkenbaarder en tevens van belang omdat het de complexiteit van samenwerken, medeplichtigheid en verwachtingen blootlegt. Kassim begint haar stuk met de bekende quote van Audre Lorde: ‘’The master’s tools will never dismantle the master’s house. They may allow us to temporarily beat him at his own game, but they will never enable us to bring about genuine change’’ (1978). Zij duidt zowel met de titel als met deze quote de onmogelijkheid van het bewerkstelligen van werkelijke dekoloniale verandering binnen een instituut dat ingebed is in koloniale machtsstructuren. Zij stelt dat museale instituten gestoeld zijn op de geschiedenis en de machtsstructuren die dekolonialisme juist bevraagt. Het hoogst haalbare in deze gevallen kan niet meer zijn dan dat dit dekoloniale framework wordt geassimileerd en hiermee al haar kracht en mogelijkheid tot daadwerkelijke verandering verliest.
The master’s tools will never dismantle the master’s house
Kassim was deel van een groep co-curators die gevraagd werd door het Birmingham Museum and Art Gallery (BMAG) om de tentoongestelde museumcollectie te gebruiken om de geschiedenis op nieuwe en interessante manieren te bevragen. Kassim zet zorgvuldig uiteen hoe museale instituten medeplichtig en verstrikt waren, en nog altijd zijn, in een bredere economie van het presenteren van de ‘koloniale Ander’ alsof zij ‘Westerse civilisatie’ nodig zouden moeten hebben – kortweg de koloniale beschavingsmissie (the civilisation mission). Deze musea creëeren hiermee zowel fantasieversies van wie ‘de Ander’ is als wie ‘het nationale Zelf’ zou moeten voorstellen. Namelijk alles wat ‘de Ander’ niet is en ‘het Zelf’ dus wil zijn. Kassim maakt in haar stuk pijnlijk duidelijk wat de complexiteit van een poging als de hare was en benadrukt dat dekolonialisme een complexe set aan ideeën is die complexe processen, ruimte, geld en tijd vereist. Wanneer die middelen er niet zijn, is het risico op lege beloftes en dekolonisatie als een volgend buzzword een reëel angst.
Kassim maakt in haar stuk pijnlijk duidelijk wat de complexiteit van een poging als de hare was en benadrukt dat dekolonialisme een complexe set aan ideeën is die complexe processen, ruimte, geld en tijd vereist.
Kassim onderschrijft in haar artikel telkens weer hoe cruciaal het is dat instituten kritisch reflecteren op hun praktijk en processen, omdat dat de manier is om privilege in te willigen. Dit is een vrijwel altijd een pijnlijk proces. Dit is voor mij heel herkenbaar. Een tijd geleden deed ik een project in samenwerking met een organisatie in Amsterdam Zuidoost waarbij we aandacht wilden besteden aan de onafhankelijkheid van Ghana en in het verlengde daarvan Ghanese Nederlanders en de Ghanese collectie van het Tropenmuseum. Een project dat klein begon liep uit tot een meerjarig project waarin we probeerden te kijken naar wat het zou kunnen betekenen de wens van een jonge Ghanees-Nederlandse vrouw doorslaggevend te laten zijn in het tentoonstellen van een object. Het ging hier om een kano die voor haar Ghana verbeeldt en om deze reden tentoongesteld moest worden. Na veel meetings, institutionele gesprekken, depotbezoeken en een publieke workshop lukte het om de kano naar Amsterdam Zuidoost te krijgen. Deze hangt nu prominent in de Imagine IC locatie bij de Openbare bibliotheek Bijlmerplein. Dit initiatief begon met een open vraag, een wens van een individu die niet begreep waarom bepaalde objecten wel en andere niet zichtbaar waren voor het publiek. Daarmee werd ook de status quo van museale expertise en curatorschap bevraagt. Het zorgde voor veel interne gesprekken die privilege aan de kaak stelden en dekoloniale praktijken helder maakten. Een lang en moeizaam proces met een hoopgevende uitkomst. Als dekoloniseren makkelijk was zou iedereen het doen.
Het andere essay dat we bespraken in de leesgroep was van Alexandra Stock: The Privileged, Violent Stunt that is the Venice Biennale Boat Project. Hierin bespreekt Stock het bootproject van Buchel. Stock bekritiseert de naar haar inziens ongenuanceerde, niet gecontextualiseerde en simpelweg geprivilegieerde positie die Christoph Buchel bekleedt door andermans tragedie, namelijk de dood van ongeveer achthonderd vluchtelingen op de gezonken vissersboot, tentoon te stellen als hedendaagse kunst en de bezoekers van de Biënnale zonder instemming deel te laten nemen als performers en decor. Het was het grootste verlies aan mensenlevens in de Middellandse zee uit de recente geschiedenis en de kosten van de boot als kunstwerk bleken drieëndertig miljoen euro te zijn, aldus Stock. Van een notitie van de namen van de slachtoffers, een vergoeding voor de overlevenden of enige relatie met de mensen die betrokken waren bij dit vreselijke drama is geen sprake. Stock beschrijft Christoph Buchel’s Barca Nostra (onze boot) als vulgair en beangstigend gewelddadig en bekritiseert zijn schijnbaar nonchalante houding en de onwetendheid die hij met het tentoonstellen van deze boot als toeristische attractie etaleert. Ongeacht of dit nu performance kunst is of niet. Stock schrijft: ‘’Barca Nostra is a performance. It’s watching a middle-aged European man metaphorically drape himself in the violent deaths off migrants whom he doesn’t bother to name and then, as a second act, attempt to pin some form of vague guilt on his audience.’’
De kunstenaar ontneemt het object van alle mogelijke context, maakt bezoekers ongewild medeplichtig en toont hiermee een duidelijk geprivilegieerde positie van ruimte innemen binnen een politieke, gruwelijke situatie die overigens nog altijd voortduurt in de Middellandse zee. De kunstenaar spreekt met zijn werk voor anderen en ontneemt hen alle dialoog, mochten zij hier behoefte aan hebben gehad. Buchel etaleert de ramp en strijkt vervolgens met de hedendaagse-kunst-eer over de rug van honderden doden. Terugkomend op een van de vragen waarmee ik dit artikel en de leesgroep begon: Wanneer is het jouw plek en wanneer niet? Wat mij betreft is Buchel’s project een duidelijk voorbeeld van onbevraagd privilege dat onder de noemer ‘hedendaagse kunst’ valse legitimiteit afdwingt. Soms is het, ook als kunstenaar, jouw moment om te blijven zitten en anderen te laten staan.