Achterstevoren ademhalen
Na mijn residency op de psychiatrische afdeling van Kings County ziekenhuis in Brooklyn probeer ik op basis van mijn ervaringen nieuw werk te maken. Ik realiseer me meer en meer dat het amper te begrijpen valt wat het is om een psychische aandoening te hebben, zoals PTSS of een angststoornis. Ik zou ook niet weten hoe het voelt om mijn been te verliezen, ik kan me er alleen een voorstelling van proberen te maken uitgaande van hoe het voelt om een sneetje in mijn vinger te hebben. Wat toch echt niet hetzelfde is. Wat zou ik dan te zeggen kunnen hebben over trauma?
Iemand merkte op dat je met een psychische aandoening iets verliest waarvan je niet eens wist dat je het had. Normaliteit, de grip op realiteit, misschien. Ik stel me voor hoe het moet zijn om de grip op de realiteit te verliezen. Als de realiteit nooit scheurtjes vertoont, besef je niet wat je als realiteit ervaart.
Ik word wakker in mijn kamer in het ziekenhuis, maar niet helemaal.
De kamer ziet er niet goed uit.
Het is dezelfde kamer maar alles staat verkeerd om, er rust een zwaar gevoel op mijn borst.
Ik ben denk ik gestopt met ademen of mijn hart is ermee gestopt of misschien wel allebei.
Het is niet de realiteit. Het ziet eruit als de realiteit, maar het is het niet meer
en het gevoel overspoelt me, dat het dan toch gebeurd is, de realiteit is verloren, kwijtgeraakt
ik dacht al, dat er zoiets zou gebeuren. En ik heb het zelf gedaan, ik heb de verkeerde verf op de muren gesmeerd, of achterstevoren ademgehaald. De verkeerde gedachten gedacht.
Voor mij is het een gevoel dat ik kan controleren, dat ik van me af kan schudden, de angst verdwijnt, de paniekaanval is snel onder controle. Wat als je die controle kwijtraakt?
Ik probeer me zo goed mogelijk te verplaatsen in de ander. De woorden uit je eigen mond laten komen en ze uitproberen. Nog meer dan daarvoor probeer ik in mijn werk om de realiteit te laten kantelen. Om die grens tussen controle en controle kwijt zijn, te onderzoeken.
Ik probeer de traumatische ervaring te voelen, middels de ervaringen die mensen in het ziekenhuis met mij deelden. Ik herhaal wat ze gezegd hebben en probeer er zo dicht mogelijk in de buurt te komen. Neem de woorden in mijn mond en doe een poging ze met dezelfde emotie uit te spreken. Ik wil uitproberen hoe het is om die emotie te delen en wat er als reactie komt van de toehoorders. Hoe reageren we op de emoties van een ander die buiten de normaliteit vallen, buiten de realiteit? Natuurlijk kennen we allemaal verhalen waartoe we ons kunnen verhouden, ook moeilijke verhalen. We verplaatsen ons in die persoon en spreken vanuit onze empathie met die ander. Maar bij sommige verhalen zet je een stap in die richting en merk je dat dat niet gaat, of het gaat wel maar het is een afgrond waarin je kunt verdwijnen. Een diepte die te diep is. Een golf die te hoog is.
Narratief speelt een grote rol in traumaverwerking. Het maken van een verhaal. Ik vroeg acteurs om scènes na te spelen die ik had meegemaakt in het ziekenhuis; een patiënt die over een traumatische ervaring vertelt in groepstherapie. Een vrouw vertelde bijvoorbeeld hoe haar man haar met een wapen bedreigde. Hij stak een pistool in haar mond. Daarna was ze zo bang dat ze het huis niet meer uit durfde.
Ik wil de ongestructureerde groepssessies die ik in het ziekenhuis heb gezien, benaderen met een dubbele opzet: improvisatie en sturing. Ik geef de acteurs enkele gespreksonderwerpen en vertel de helft dat we een scène gaan spelen in de context van een groepstherapie sessie. Voor de andere helft van de acteurs is het onduidelijk wat we gaan doen. Groepstherapie, of een normale situatie? Een verjaardagsfeestje misschien?
Zonder het zelf goed te beseffen ging ik een sociaal experiment aan, waarin het delen van de traumatische ervaring en de reacties daarop centraal stonden. Vóór het filmen vertel ik over ervaringen in het ziekenhuis, en daardoor kruipen de acteurs vanzelf in de huid van een personage en houden daar aan vast. Sommige rollen wijs ik aan, maar anderen ontstaan zonder dat ik daarover de regie in handen neem. We experimenteren met wat eerste scènes en maken al spelend een script dat we steeds herhalen. In een tweede scène laat ik de acteurs praten over de ervaring van het naspelen. De realiteit is al gauw zoek. Gewone gesprekjes gevoerd tussen het filmen door en het naspelen, een rol vasthouden, lopen door elkaar, net als wat de echte emoties zijn en wat de voorgewende emoties. De ene acteur houdt de ander voor zonder empathie te hebben gehandeld. De ander verdedigt zijn positie, want het was toch zijn personage en niet hijzelf? De vraag blijft in de lucht hangen. De realiteit kantelt, het duizelt mij en de acteurs ook. Eén van hen schrijft me ’s avonds dat het interessant was geweest maar ook beangstigend. Een licht schuldgevoel bekruipt me daardoor, heb ik onbewust meer met vuur gespeeld dan ik bedoeld had?
‘Fictie is onschuldig’, zei de psychiater in Kings County, we zijn immers niet in de rechtszaal. In therapie behandelen we emoties, en zolang die echt zijn is er therapie mogelijk. Maar wat is er echt aan een emotie, en wie bepaalt dat? Door mijn verblijf in Kings heb ik me meer dan ooit gerealiseerd dat de mentale gezondheid van de mens en de manier waarop we daar mee om gaan, een spiegel is voor de maatschappij. Fictie is daarin niet zo onschuldig. Wel heel relevant. De patronen, de angsten, de rollen, de reacties, de problemen uit de therapiegroepen zag ik overal terug buiten het ziekenhuis. Wat het is om psychisch te lijden begrijp ik misschien nog steeds niet, maar ik begrijp net zo min hoe de maatschappij in elkaar zit. En daardoor besefte ik dat de afgeslotenheid van de inrichting bedrieglijk is. En dat ik misschien wel iets kan zeggen over trauma, ook al begrijp ik het niet volledig.