Mits hij niet gedronken had
Ik was zes toen ik mijn viool op de grond kapotsloeg. Mijn vader was zelf violist en al vanaf mijn derde had ik een instrument tussen mijn vingers dat toen bijna net zo groot was als ikzelf. Ik kon immers een talent zijn en talent dient vroeg gevoed te worden. Al zo vroeg hadden mijn ouders het mis. Ik speelde vals, wilde nooit oefenen, waardoor ik nog valser ging spelen en dichtte mezelf ernstige ziektes toe om niet naar vioolles te hoeven. Ik meen me zelfs te herinneren dat ik ooit op de vloer van mijn lerares een epileptische aanval heb nagedaan om onder de les uit te komen. Werkte niet, want mijn lerares was gemeen en eng, wat alles nog erger maakte.
Dat ik geen talent had, mag duidelijk zijn. Ik denk niet dat ik toen bezig was met de teleurstelling van mijn vader. Misschien was die er wel niet. Ik kan het niet vragen, op mijn negende ging hij dood. Hij leefde te heftig, rookte en dronk als een tank diesel zuipt, en at het liefst elke avond biefstuk zonder groente. Mijn tante zei dat hij in het harnas gestorven was.
Mijn vader was een rebel. Bij geen enkel orkest hield hij het langer uit dan een paar dagen, ze wilden hem allemaal vanwege zijn spel, dan kreeg hij stomende ruzie met de dirigent over leegroof aan muzikaliteit en werd ontslagen. Alleen met zijn eigen groep hield hij het uit: Het Resistentie Orkest. Een verzameling van muzikanten die salonmuziek uit de jaren twintig speelden. Ze speelden alleen als ze zelf zin hadden, rookten en dronken gulzig op elke gelegenheid. Aan hun lessenaars hadden ze asbakken gemonteerd met wasknijpers en in de koffers voor hun instrumenten lieten ze compartimenten voor flessen sterk bouwen. Ergens waren het puberende kinderen die toevallig heel goed muziek konden maken.
Ik heb nooit een puberteit gehad, dat schijnt normaal te zijn als je jong iets groots meemaakt. Op mijn negende moest ik volwassen worden, daardoor blijf je juist altijd een kind. Keuzes die grote mensen moeten maken, heb ik al veel eerder moeten maken. Ik koos als een kind. Zonder puberteit en met een vader die volgens de verhalen van zijn vrienden wilder was dan iedereen, is het moeilijk rebelleren. Als ik dat echt zou willen, zou ik accountant of financieel adviseur moeten worden. Een tijdje heb ik dit ook daadwerkelijk beweerd. Als volwassenen me vroegen wat ik wilde worden, zei ik accountant. Of dat rebellie was weet ik niet, het zou ook door Look Who’s Talking I, II en III kunnen komen, B-films waarin John Travolta verliefd wordt op Kirstie Alley, een wulpse accountant. Helaas lag mijn talent ook niet daar.
Verhalen verzinnen deed ik altijd al, ik dicteerde ze aan mijn moeder toen ik zelf nog niet kon typen. Daar werd verder niet echt op gelet. En dat was goed. Schrijven is een geheim. Een talent moet zich heimelijk kunnen ontwikkelen. Liefst in het donker. Iets ontwikkelde zich, zonder dat daar bewust toe werd aangespoord. Zelfs als ik wel een muzikaal talent was geweest, had ik me waarschijnlijk altijd afgevraagd of dat de wens van mijn vader was of die van mezelf.
Laatst las ik een stuk over mijn vader waarin beschreven stond hoe ongelofelijk mooi hij kon spelen, mits hij niet gedronken had. Dat dan weer wel. Als ik terugdenk aan de miljoenen keren dat ik mijn vader hoorde, herinner ik me zijn voet die krachtig op de grond stampte als de anderen uit de maat dreigden te spelen. Hoe het vet op zijn kin stevig de viool omklemde, hoe ernstig zijn ogen stonden totdat hij zag dat ik naar hem keek en heel kort in zijn blik liet merken dat hij me zag. Liefdevol zonder te glimlachen.
Een van zijn oude vrienden vertelde me ooit dat Hub zo mooi kon spelen omdat hij zo veel geleden had. ‘Kinderen van nu hoeven niet meer door de regen met een vioolkist op de rug naar muziekles, ze worden door papa in de auto gebracht. Hub wilde een waarheid uitdrukken, het was urgent. Hij werd als kind zowat mishandeld door zijn vader, die duwde naalden onder zijn nagels als hij iets fout had gedaan.’ Ik denk niet dat ik die pijn ooit heb kunnen horen. Wel luisterde ik van alle muzikanten het liefst naar papa. Als mijn moeder me ’s avonds niet voorlas, hoorde ik muziek. Het bracht me zachtjes in slaap. En misschien heeft dat wel net zo’n grote invloed gehad op de verhalen die ik nu wil vertellen. Want zonder muzikaliteit is een zin niets waard. Of was het de verhalende manier waarop mijn vader speelde? Toen al zag ik bosnimfen over velden schieten, en heksen zo hoog tegen de hemel vliegen dat ze de sterren konden aanraken. Ik weet het niet, het enige dat ik zeker weet is dat ik nooit meer in mijn leven met zo veel plezier iets heb stukgeslagen als mijn viool.
Alma Mathijsen schreef dit verhaal voor mister Motley #33 – over onze ouders. Ze schrijft een boek over haar vader dat idit jaar bij De bezige Bij zal verschijnen.