Het onderwijzen in kunst is onmogelijk en zinvol
Het begin van een relatie is voor Pablo Picasso vaak ook het begin van een nieuwe schilderstijl. Bij elke nieuwe liefde vult zijn huis zich met portretten van die persoon. Na een tijd laat hij het desbetreffende huis en de geliefde achter om opnieuw te beginnen met een nieuwe vrouw en een nieuw huis dat zich vult met nieuwe portretten van haar.
In de documentaire De confrontatie – twee jaar aan de ateliers van Ditteke Mensink worden twee jaar lang toptalenten aan de postacademische opleiding de Ateliers gevolgd. Een plek waar jonge beeldend kunstenaars in eigen ateliers kunnen werken en met kritiek en ondersteuning begeleid worden door gerenommeerde kunstenaars en kunstcritici. In de documentaire gebruikt Marlene Dumas het voorbeeld van Picasso bij een gesprek met een jonge kunstenaar. Picasso mocht dan wel vaak niet aardig zijn voor zijn vrouwen, Dumas begrijpt goed dat hij zijn vrouwen nodig had om werk te maken. ‘’Of het nou een persoon is of iets anders, je hebt iets nodig om verliefd op te zijn.’’
Dumas haalt dit voorbeeld aan, omdat Picasso openlijk toegeeft dat hij zijn vrouwen nodig heeft om werk te kunnen maken. Hij weet wat hij maakt, wat hij wil maken en dat daar blijkbaar een muze bij nodig is. Dumas is ervan overtuigd dat een kunstenaar zichzelf hier bewust van moet zijn. De mythe van de kunstenaar die geen idee heeft waar hij mee bezig is en niet kan praten over zijn werk, daar gelooft ze niet in. ‘Want je kunt weten wat je probeert te doen en je kunt weten waarmee je werkt en dan nog kunnen er dingen gebeuren die je niet had verwacht. Maar het idee dat je niet weet waar je mee bezig bent, dat is het gevaar van kunstenaars die zo goed denken te zijn dat ze nergens mee in verband hoeven te staan.’
Tijdens het zien van de documentaire word je als kijker geconfronteerd met de vraag hoe kunstonderwijs eruit zou moeten zien. Hoe leid je kunstenaars op en welk advies zouden ze moeten krijgen? Bij de Ateliers is het uitgangspunt de kunstenaar achter de mens te zoeken in plaats van de mens achter de kunstenaar. Wat inhoudt dat beweegredenen en persoonlijke achtergronden er weinig toe doen: er wordt vooral gesproken over het werk. Een afstandelijke sfeer waarin de studenten keihard geconfronteerd worden is de indruk die na het kijken van de documentaire overblijft.
Het vraagstuk hoe kunstonderwijs eruit zou moeten zien wordt al tientallen jaren opgeworpen, maar sinds rendementsdenken een hoogtepunt heeft bereikt in onderwijsland, wordt de vraag vanuit de overheid plotseling ook gesteld. Vooral de aansluiting van het kunstvakonderwijs op de arbeidsmarkt staat ter discussie. Academies en postacademische opleidingen moeten inzichtelijk maken waar hun jonge kunstenaars terecht komen en ondernemen wordt steeds vaker een eis in het curriculum. Het woord ‘de creatieve sector’ wordt bij menig academie liever als toekomstig werkveld gezien, dan de kunstwereld.
Kunstenaar Jos Houweling was jarenlang docent op de Rietveld academie en tot zes jaar geleden directeur van het Sandberg Instituut. De kanteling van het rendementsdenken in kunstonderwijs heeft hij van dichtbij meegemaakt. In zijn boek Dit, dat en dat. zijn onder andere tientallen brieven verzameld die gericht zijn aan de overheid waarin hij kritisch reageert op maatregelingen die de vrijheid van zowel student als academie steeds meer inbedt. Ook al stammen veel brieven uit de jaren ’90, het is juist nu een prachtig actueel document waarin opvattingen over cultuuronderwijs worden benoemd die wij tegenwoordig nauwelijks meer horen, omdat veel maatregelingen waar Houweling voor waarschuwde uiteindelijk zijn doorgevoerd. Daarnaast is het boek ook aan te raden omdat niet alleen ministers in zijn brieven worden aangesproken, maar er ook advies tussen de regels door wordt gegeven aan beginnend kunstenaars en opleidingshoofden.
Hieronder zijn enkele stukken tekst uit zijn brieven geselecteerd.
Brief naar hbo-visitatiecommissie 1996. ‘Beste commissie. Het onderwijzen in kunst is onmogelijk en zinvol. Zonder talent komt de student nergens en anderzijds kan ongeïnspireerd kunstonderwijs talenten verpesten. Hoe onderwijs je oorspronkelijkheid? Hoe onderwijs je ongehoorzaamheid? De methode om dat te leren bestaat uit persoonlijke aandacht en betrokkenheid, maatwerk en altijd anders. Papieren programma’s en studiepunten zijn hindernissen uit de ambtenarenwereld, alleen bruikbaar voor studenten zonder talent en voor de grote fabriekscholen.’
Brief aan de aanstaande minister van Cultuur 2001 ‘Geachte aanstaande minister van Cultuur. Voordat u het weet bent u een minister van de geschiedenis van cultuur. Als een zevenkoppige draak moet u met engelengeduld kunst en cultuur beschermen. Tegen hersenloze televisie, tegen meezingen waar zwijgen past, tegen smakeloosheid, tegen waar een klein land klein in is. U ben er voor andere geluiden.’
Fragmenten tijdschrift Kunsten 92, 2001 ‘Een jong kunstenaar moet talent, ambitie, humor, gevoel voor avontuur hebben, het tijdsbeeld vertalen, doorzetten, overtuigen, iedereen een stap vóór zijn, lastig zijn en niet té lastig, naïef en doortrapt zijn niet bang zijn en kunnen toveren. Deze eigenschappen zijn moeilijk te vertalen naar de bestaande opleidingssystemen, maar het is fout om te doen of deze eigenschappen niet bestaan.’
‘Het beste kunstonderwijs van de wereld moet grensverleggend zijn, ontrust stokende elementen in zich hebben, uitdagend kritisch en onmogelijk zijn.’
‘Sommige studenten in het kunstonderwijs zijn beter dan hun docenten, dat maakt het kunstonderwijs tot een onderwijs waarbij we de vraag kunnen stellen: wie onderwijst wie? Bij het Sandberg Instituut studeerde een student die tijdens haar studie werk verkocht aan het Stedelijk Museum Amsterdam. Wat moeten onze docenten doen? Hoeveel studiepunten kunnen ze geven?
In het boek van Houweling wordt duidelijk dat hij streeft naar tegendraadsheid en dat studenten zich moeten begeven op glad ijs. Dit zorg er namelijk voor dat de beginnende kunstenaar eigenheid ontdekt. Drie jaar geleden studeerde ik af aan de kunstacademie. Tijdens het lezen van dit boek realiseer ik helaas dat tegendraadsheid veelal in het huidige kunstacademieonderwijs eerder wordt bestraft middels punten en papieren, dan dat het wordt toegejuicht. Precies het gegeven waar Houweling zo bang voor was. Ook Marlene Dumas haalt het zoeken naar eigenheid aan als een van de belangrijkste dingen die zij als docent wil bewerkstelligen. Ze legt uit dat ze de studenten van de Ateliers helpt zich niet voor zichzelf te schamen. Daarnaast is het ook belangrijk niet zelfgenoegzaam te zijn met de eigenschappen waarvoor je vroeger complimenten kreeg. Ze helpt kunstenaars te zoeken naar hun eigen definitie van wat kunst en het kunstenaarschap is. Deze definitie kun je enkel vinden als je je eigen kunstenaarschap maakt en niet leunt op dat wat je al kan of wat al duidelijk aanwezig is. Kunst gaat volgens haar dan ook veel meer over het specifieke dan het algemene. Natuurlijk is in algemene zin alles al een keer gedaan, maar de geschiedenis herhaalt zich altijd net op een andere, specifieke manier en hier kun je als kunstenaar aan bijdragen. ’Want daar waar je anders bent, daar begint je kunstenaarschap’.